die de menssen helpten waar vindt je zulke verhalen.

er is wel een graf ondekt met twee britten en een duitser.
waarschijnelijk hielp hij deze mannen.
Wat is jouw definitie van goed????Moengoman schreef:Weinig van bekend?! Twee namen die me onmiddellijk te binnen schieten:
Hjalmar Schacht
Oskar Schindler
Dan heb je nog die Duitse studentenclubjes, die arbeider die in zijn uppie in 1938 of 1939 een bomaanslag pleegde, die geestelijke (Bonhöffer of Niemüller of allebei) en dat typ ik allemaal uit mijn hoofd op!
Bijna vergeten: Admiraal Canaris en zijn kolonel (wat is zijn naam ook weer), Richard Sorge in Tokyo, de onbekend gebleven spion in het hoofdkwartier die via Zwitserland ongeveer alle Duitse aanvalsplannen doorgaf.
Natuurlijk waren Albert Einstein, Peter Lorre en Marlene Dietrich ook goede Duitsers, juist omdat ze in 1933 vertrokken.
De lijst is eindeloos.
Die man heette Harro Schulze-Boysen (niet Schultze Bolzen). Wenn wir stolz sein wollen auf Deutschland, müssen wir auch stolz sein auf Harro Schulze-Boysen.gast schreef:Goede duitsers??
Jawohl die waren er natuurlijk wel,von Stauffenberg o.a.
En.........een zekere Harro Schultze Bolzen??
Harro is ook voor jouw gestorven.
Remember it?
Ja dus? Hij heeft 1200 joden gered van een zeker dood! En dit noem jij niet nobel? want ja hij gebruitke ze om te werken? Wat moest hij dan doen in Nazi-Duitsland? Ze allemaal maar 10 mark per uur betalen en voor ieder een villa bouwen, is hij dan wel een goede Duitser?broeloe schreef: Oskar Schindler: het was nu niet echt de bedoeling van Oskar om joden te redden. Nee, joodse arbeiders waren goedkoop.
Ik zou Kersten meer een glibberige leugenaar noemen. Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat de Duitsers, op een moment dat de deportaties van de Joden nog nieteens begonnen waren en ze aan de grens met de Sovjet-Unie die dwars door Polen liep een enorme troepenmacht aan het samentrekken waren ter voorbereiding op Barbarossa, het noodzakelijk vonden drie miljoen mensen naar het front te verhuizen en daar logistiek de ruimte voor hadden.EEN VAN DE MEEST in het oog springende historische rechtzettingen die [Professor Loe] de Jong bewerkstelligde, betreft de zaak rond Felix Kersten, de mysterieuze handoplegger die in de jaren twintig prins Hendrik en koningin Wilhelmina aan zich verplichtte en in de oorlog de lijfarts werd van SS-chef Heinrich Himmler, die hem 'mijn enige vriend, mijn Boeddha' noemde. Na de oorlog wist Kersten zich geheel te rehabiliteren door met het verhaal te komen dat het alleen aan zijn influisteringen in Himmlers oren was te danken dat het Nederlandse volk niet, overeenkomstig een vast voornemen in de nazi-top, bij wijze van strafmaatregel in zijn geheel naar Polen zou worden gedeporteerd.
Kersten wist voor zijn rehabilitatieprogramma onder meer journalist Joop den Uyl en De Jongs voorganger als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Riod) N.W. Posthumus voor zijn karretje te spannen. Den Uyl vertaalde zijn memoires en schreef daar een hartelijke inleiding bij. Posthumus ging zelfs zo ver Kersten voor te dragen voor de Nobelprijs voor de vrede. Uit handen van prins Bernhard ontving Kersten in 1950 de versierselen die horen bij het grootofficierschap in de Orde van Oranje Nassau, en bij zijn overlijden in 1960 meende de Nederlandse pers collectief dat er 'met dr. Felix Kersten een groot vriend van Nederland is heengegaan'.
Enkele jaren geleden bleek dat Kersten echter al die tijd een dubbelspel had gespeeld. Uit een verzameling van na de oorlog daterende brieven van Kersten aan allerlei nazi-bonzen, in de handen gekomen van de Amsterdamse verzamelaar Freek van Rijsinge en sindsdien in de openbaarheid, blijkt dat Kersten nog vurig de lof kon zingen van het antisemitisme, correspondeerde met de notoire SS-Obergruppenführer Gottlob Berger en typen als Leo Hausleiter, ooit lid van het virulent anti-joodse Thule-gezelschap. Kersten benutte zijn uitstekende relaties aan het Nederlandse hof om te bemiddelen ten faveure van veroordeelde oorlogsmisdadigers als Christiansen en de beruchte Nederlandse kamparts Nieuwenhuysen.
Het was De Jong die in 1972 het initiatief nam om de mythe rond Kersten te doorbreken. Met zijn artikel 'Heeft Felix Kersten het Nederlandse volk gered?' was hij de eerste om het web van leugens rondom de handoplegger te ontwarren. 'Wat je bij Kersten in ieder geval kan zeggen, is dat hij vooral aan zichzelf heeft gedacht', aldus De Jong. 'Daarom is hij in 1943 ook naar Zweden gegaan en hij heeft geprobeerd een wit voetje te halen met zijn zogenaamde actie ter redding van het Nederlandse volk. Waanzinnig! Men had er al achter kunnen komen als men de twee rapporten die hij zelf over de redding van het Nederlandse volk geschreven had, zorgvuldig met elkaar zou hebben vergeleken. De commissie die de zaak onderzocht heeft beide rapporten op tafel gehad, maar heeft die vergelijking achterwege gelaten. Dat was eigenlijk een onbegrijpelijke misser. Dat leidt dan uiteindelijk tot het besluit Kersten een hoge Nederlandse onderscheiding te geven. Hij was helaas al overleden toen ik met mijn onderzoek kwam. Kersten heeft het Nederlandse volk erin laten lopen. De enige troost is dat niemand na die publikatie van mij is opgestaan om te zeggen dat Kersten toch goed was. Men heeft toch geaccepteerd dat hij voornamelijk een fantast was.'
Had die onderscheiding dan niet alsnog moeten worden ingetrokken?
'Daar waren wellicht mogelijkheden voor, maar dat is niet gebeurd. Kersten beschikte over een uitgebreid netwerk aan connecties, en die heeft hij allemaal gebruikt. Niet alleen had hij goede banden met het koninklijk huis, maar hij behandelde ook tal van andere vooraanstaande mensen in het Nederland van voor de oorlog. Posthumus heeft zich geweldig ingespannen voor Kersten, en wat daar nu precies de oorzaak van was, daar ben ik in feite nog steeds enigszins in twijfel over. Wat ik hoorde was dat Posthumus na de oorlog vreselijk in geldnood zat - wat inderdaad zo was - en dat Kersten hem vervolgens geld had geleend, en dat dat dus op een of andere wijze leidde tot al die buitengewone inspanningen ten faveure van Kersten. Kersten had Posthumus in feite aan zich verplicht.'
Was dat uiteindelijk ook de reden voor het vertrek van Posthumus als directeur van het Riod?
'Nee, want die zaak is nooit uitgezocht. Hij was directeur van de uitgeverij Brill in Leiden en er is toen van Brill een circulaire uitgegaan aan buitenlandse afnemers dat als ze ooit moeilijkheden hadden met het verkrijgen van publikaties, ze zich in verbinding konden stellen met de directeur, die uiteindelijk ook directeur was van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Die brief is vervolgens in handen gekomen van L. Brummel, bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Die heeft de brief zonder commentaar aan het departement gestuurd en daar heeft men geconcludeerd dat Posthumus weg moest.'
In 1947, kort na zijn huldiging wegens zijn vijfentwintigjarig professoraat te Amsterdam, nam Posthumus afscheid van de Faculteit der Economische Wetenschappen en in 1949, nog voor zijn zeventigste verjaardag, nam hij zijn ontslag als hoogleraar teneinde zich te kunnen wijden aan een nieuwe taak: het directeurschap van de Leidse uitgeverij E.J. Brill. Nog verscheidene jaren heeft hij deze functie uitgeoefend.
In de Groene Amsterdammer van 9 september 1998 schrijft René Zwaap dat Posthumus 'het veld moest ruimen toen hij werd beschuldigd van belangenverstrengeling: als directeur van de Leidse uitgeverij Brill had Posthumus zijn afnemers geschreven dat ze voor hulp altijd bij het Riod konden aankloppen. Later, veel later, kwam De Jong met de mededeling dat Posthumus financieel in de tang had gezeten van Felix Kersten, een gewezen SS-lijfarts van Himmler die na de oorlog via list en bedrog met succes begon te hengelen naar een status als undercoververzetsheld.
Posthumus zou volgens De Jong een extra zakcentje van Kersten hebben gekregen, in ruil voor wederdiensten. Zo spande Posthumus zich in om Kersten voor te dragen voor de Nobelprijs, op grond van geheime onderhandelingen die hij in oorlogstijd zou hebben gevoerd om het Nederlandse volk te behoeden voor deportatie naar Polen - een plan waarvan Kersten volhield dat het ernstig was overwogen door de nazi-top. Kersten zag zich mede hierdoor in 1950 beloond met het grootofficierschap in de Orde van Oranje-Nassau, uitgereikt door prins Bernhard persoonlijk. Mede door onderzoek van De Jong bleef er later niets van Kerstens verhalen over.'
In opdracht van de regering, stelde Rüter samen met Posthumus in 1950 een rapport betreffende E.A.F. Kersten op. In het rapport heeft Rüter de regering geadviseerd over de verdiensten van de massagetherapeut Felix Kersten, die door zijn invloed op Himmler vele slachtoffers van het Nazibewind zou hebben gered. Het nooit in druk verschenen rapport der Commissie ad hoc, bestaande uit Rüter en twee hoge ambtenaren, verraadt volgens zijn biograaf Locher (p. XXVII) in het historisch gedeelte Rüters stijl en is 'een model van contemporain historisch-kritisch onderzoek'. In het archief van A.J.C. Rüter bevindt zich een kopie van het rapport.
Zowel de rol van Kersten als de uitslag van het onderzoek is aangevochten door L. de Jong: 'Tot de eersten die in ons land aan Kerstens relaas geloof hechtten en van de authenticiteit van de door hem getoonde bewijsstukken overtuigd waren, behoorde de bekende historicus N.W. Posthumus, hoogleraar in de economische geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de eigenlijke oprichter van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie; hij was bij die oprichting voorzitter geworden van het later "als 'bestuur' aangeduid directorium van het Instituut. In dat directorium (hetwelk hij op 21 juli 1949 verliet) was Posthumus de enige die van de juistheid van Kerstens relaas volledig overtuigd was -een relaas dat bij verscheidene leden van de wetenschappelijke staf eerder twijfel wekte dan het gevoel, vaste grond onder de voeten te hebben. Posthumus liet evenwel niet af. Hij drong bij de ministerraad op publieke erkenning van Kerstens verdiensten aan en als gevolg van die aandrang werd in 1949 een Commissie van Onderzoek in het leven geroepen met jhr. mr. A. M. Snouck Hurgronje, de pas afgetreden secretaris-generaal van het departement van Buitenlandse Zaken, als voorzitter en als leden mr. C.J. van Schelle, eerste secretaris van de Nederlandse ambassade te Parijs, en prof. dr. A.J.C. Rüter, hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden.'
Aan het eind van zijn studie schrijft de Jong: 'Er is, dunkt mij, geen reden om te twijfelen aan de goede trouw van nagenoeg een ieder die zich na 1945 moeite gegeven heeft voor de erkenning van Kerstens verdiensten. Vele jaren lang is Kersten door de Zweedse regering bijzonder schriel bejegend. Eerst Trevor-Roper heeft door zijn publicatie in The Atlantic Monthly van februari 1953 de stoot gegeven tot gebeurtenissen in Zweden die ertoe leidden dat Kersten op 30 oktober 1953 het Zweedse staatsburgerschap verwierf. Toen Trevor-Roper evenwel eenmaal in eigen onderzoek had kunnen vaststellen dat in de controverse Kersten-Bernadotte het gelijk aan Kerstens kant gelegen had, bleef hij nadien ook ten aanzien van andere complexen Kersten als een betrouwbare getuige en zegsman zien. In die opvatting werd hij versterkt door wat hij vernam van het rapport van de commissie-Snouck Hurgronje en van de hoge Nederlandse onderscheiding die aan Kersten verleend was. Dat de internationale publieke opinie ten aanzien van Kerstens betrouwbaarheid op een dwaalspoor gebracht werd, kan men Trevor-Roper niet verwijten; het is vooral gevolg geweest van de actie van Posthumus en van het oppervlakkige rapport van de commissie-Snouck Hurgronje. Dit deel van de 'schuld' ligt duidelijk aan Nederlandse kant. Daarom is het misschien niet ongepast dat het nu een Nederlander is die deze opgeblazen affaire tot haar juiste, veel bescheidener proporties terugbrengt.
Wat Kersten zelf betreft: hij was, zoals ik hem in enkele ontmoetingen en door de studie van het materiaal met betrekking tot zijn persoon en daden heb leren kennen, een vat vol tegenstrijdigheden: bijzonder ijdel en bijzonder goedhartig; dorstend naar eerbetoon en bereid om medemensen te helpen; vindingrijk in kleinigheden en niet bij machte, grote verbanden te overzien; sluw en tegelijk naïef. Ik wil herhalen wat ik eerder als mijn conclusies weergaf: in een aantal gevallen heeft Kersten zich moeite gegeven voor de vrijlating van Nederlandse en andere gearresteerden of veroordeelden; hij heeft een belangrijke bemiddelende rol gespeeld bij het vertrek naar Zweden van duizend Nederlandse vrouwen die in het concentratiekamp Ravensbrück opgesloten zaten, alsook bij de maatregelen die Himmler in de laatste oorlogsfase nam om de levens van enkele tienduizenden joden te sparen; en hij heeft bij deze bemoeienissen zijn eigen leven op het spel gezet.'
Als Jood was Einstein zijn leven niet zeker in Duitsland. Maar degenen die op tijd hebben kunnen vluchten en de geallieerden meehebben geholpen aan een (verschrikkelijk) wapen zij definitief slecht?broeloe schreef: Wat is jouw definitie van goed????En Albert Einstein is goed omdat hij in 1933 vertrokk???? Dat is toch die man die mee heeft helpen ontwikkelen aan de atoombom die later op Hiroshima is gegooid?
zegt de term "ethisch besef van een pinda" je misschien iets?
Ja, lijkt me geheel van toepassing op jou. Merkwaardig genoeg heeft de staat Israël aan de economische uitbuiter Schindler een onderscheiding verleent; eigenaardig genoeg was deze uitbuiter in mei 1945 geheel rut. Onbegrijpelijk genoeg hebben de door Schindler uitgebuiten joden hem na 1945 regelmatig financieel ondersteund, omdat de man niet meer financieel van de grond kwam.broeloe schreef:zegt de term "ethisch besef van een pinda" je misschien iets?