Gister (zaterdag 1 oktober) werd voor het 60e maal een herdenkingsbijeenkomst georganiseerd in het voormalige Oranjehotel (Duitse strafgevangenis), tegenwoordig de penitentiaire inrichting Haaglanden. In het Oranjehotel zaten mensen die onder andere wegens verzetsactiviteiten waren opgepakt. Onder andere de Geuzen zijn vanuit het Oranjehotel naar de Waalsdorpervlakte gebracht, waar ze werden gefussileerd. Bill Minco, een van de Geuzen die wegens zijn leeftijd gratie verleend werd, is jaren lang voorzitten geweest van de Stichting Oranjehotel. Op dit moment is Dick Dolman (oud-voorzitter van de Tweede Kamer) voorzitter van de Stichting. In de penitentiaire inrichting is tussen de cellen die hedentendage in gebruik zijn één cel uit de oorlog in zijn oorspronkelijke cel bewaard gebleven. Deze cel, cel 601, werd gebruikt om mensen die ter dood veroordeeld waren tot de uitvoering van het vonnis vast te houden. Bij de jaarlijkse herdenking wordt onder andere een stoet geformeerd die door de gevangenis heen en langs cel 601 loopt, om daar bloemen te leggen.
De herdenking gister zag er als volgt uit:
-Om 11:00 de opening door dr. D. Dolman, voorzitter van de Stichting Oranjehotel
-Herdenkingsrede door de heer J.P. Eusman, oud-gevangene van het Oranjehotel.
-Fluitspel door mevr. C.J.A. van der Meulen - Lampe.
-Twee minuten stilte.
-Het volkslied.
-Formatie stoet en stille omgang langs Doodencel 601
-Reünie in Bilderberg Europahotel te Scheveningen
Ik kom sinds 1997 bij de jaarlijkse herdenking, maar dit jaar was de meest indrukwekkende tot nu toe. Voorgaande jaren was het niet altijd zo dat een oud-gevangene de herdenkingsrede uitspraak (vorig jaar bv. was minister Donner te gast). Doordat de rede dit jaar zo persoonlijk was, werd het een nog meer bijzondere ochtend dan voorheen. Mocht iemand interesse hebben in het welkomswoord van dr. Dolman en de herdenkingsrede van meneer Eusman, pb dan ff. (het is nogal een lap tekst, ik heb het nog niet uitgetyped, kan dus nog even duren.) Bij veel animo zal ik de tekst wel gewoon hier plaatsen. ---> staat er inmiddels
Kijk trouwens ook eens een keer op http://www.oranjehotel.org
Herdenking Oranjehotel
- Boroskov
- Lid
- Berichten: 411
- Lid geworden op: 18 feb 2005, 12:23
- Locatie: Vlaardingen
Herdenking Oranjehotel
Laatst gewijzigd door Boroskov op 02 okt 2005, 12:34, 1 keer totaal gewijzigd.
Hic manebimus optime
- Boroskov
- Lid
- Berichten: 411
- Lid geworden op: 18 feb 2005, 12:23
- Locatie: Vlaardingen
Het openingswoord door de voorzitter van de Stichting Oranjehotel,
dr. D. Dolman
Beste Vrienden
Dit voorjaar verscheen een opmerkelijk kort bericht in de kranten: volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek was april de eerste maand in meer dan honderd jaar dat de Nederlandse bevolking niet groeide.
Er is naar aanleiding daarvan veel te zeggen. Ik beperk me nu tot de observatie dat niet alleen tijdens de Spaanse griepgolf van 1918, maar ook in de gehele Tweede Wereldoorlog de aanwas won van de aanslag. Amsterdam en een enkele kleinere gemeente bleven verweesd, elders ging de procreatie betrekkelijk ongestoord door.
Het transport van de Joden werd door de bezetter en de met hem samenwerkende binnenlandse autoriteiten zo onopvallend mogelijk gehouden: een trein, duizend mensen per week, weg van de stille Drentse hei. Nog minder luid in het leven van alledag klonk de dood van hen die zich wel verzetten.
Sedert enige tijd voeren wij een discussie over het relatieve belang van onderdrukking, vervolging en verzet, zeg maar de verhouding tussen oranje en grijs. Het is goed de feiten te kennen en te wegen, inzicht te stellen boven mythe.
Maar deze opheldering mag niet verduisteren dat de geschiedenis meestal wordt gemaakt en gewijd door minderheden. Zij die vielen, voor wie - met deze woorden - na de bevrijding duizenden eretekenen werden opgericht, ontleenden hun betekenis niet aan het getal maar aan het gedrag: een voor een en vereend.
Vereend in vaderlandse en menselijke motieven. Een voor een met bijzondere daden, offers, lotgevallen. Een vrije samenleving is superieur aan de totalitaire staat omdat haar burgers niet gelijk zijn, niet moeten voldoen aan een sjabloon, geen geur van olympische heiligheid behoeven.
De zachte krachten hebben gewonnen in 't eind. Zij waren sterk terwijl zij zich niet overschatten en overschreeuwden.
Dit voorjaar brachten de kranten ook een ander bericht dat aandacht trok, over het einde van de man wiens bekendste gedicht ons zo dierbaar is. De precieze toedracht zal wellicht nooit blijken. Zoveel is wel zeker, dat hij, ook in de oorlog, geen heilige was.
Maar deze constatering raakt niet de kern van de zaak. Het verzet bestond niet uit smetteloze Herren.
Wij denken en danken de strijders voor wat zij, ondanks tegenwerking, deden; voor wat zij, ondanks afleiding, beoogden; voor wat zij, ondanks zwakheid, offerden.
Met te meer begrip zullen wij voortaan zeggen:
Zo ik heb gefaald
Gelijk een elk wel falen kan
Schenk mij dan Uw gena
dr. D. Dolman
Beste Vrienden
Dit voorjaar verscheen een opmerkelijk kort bericht in de kranten: volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek was april de eerste maand in meer dan honderd jaar dat de Nederlandse bevolking niet groeide.
Er is naar aanleiding daarvan veel te zeggen. Ik beperk me nu tot de observatie dat niet alleen tijdens de Spaanse griepgolf van 1918, maar ook in de gehele Tweede Wereldoorlog de aanwas won van de aanslag. Amsterdam en een enkele kleinere gemeente bleven verweesd, elders ging de procreatie betrekkelijk ongestoord door.
Het transport van de Joden werd door de bezetter en de met hem samenwerkende binnenlandse autoriteiten zo onopvallend mogelijk gehouden: een trein, duizend mensen per week, weg van de stille Drentse hei. Nog minder luid in het leven van alledag klonk de dood van hen die zich wel verzetten.
Sedert enige tijd voeren wij een discussie over het relatieve belang van onderdrukking, vervolging en verzet, zeg maar de verhouding tussen oranje en grijs. Het is goed de feiten te kennen en te wegen, inzicht te stellen boven mythe.
Maar deze opheldering mag niet verduisteren dat de geschiedenis meestal wordt gemaakt en gewijd door minderheden. Zij die vielen, voor wie - met deze woorden - na de bevrijding duizenden eretekenen werden opgericht, ontleenden hun betekenis niet aan het getal maar aan het gedrag: een voor een en vereend.
Vereend in vaderlandse en menselijke motieven. Een voor een met bijzondere daden, offers, lotgevallen. Een vrije samenleving is superieur aan de totalitaire staat omdat haar burgers niet gelijk zijn, niet moeten voldoen aan een sjabloon, geen geur van olympische heiligheid behoeven.
De zachte krachten hebben gewonnen in 't eind. Zij waren sterk terwijl zij zich niet overschatten en overschreeuwden.
Dit voorjaar brachten de kranten ook een ander bericht dat aandacht trok, over het einde van de man wiens bekendste gedicht ons zo dierbaar is. De precieze toedracht zal wellicht nooit blijken. Zoveel is wel zeker, dat hij, ook in de oorlog, geen heilige was.
Maar deze constatering raakt niet de kern van de zaak. Het verzet bestond niet uit smetteloze Herren.
Wij denken en danken de strijders voor wat zij, ondanks tegenwerking, deden; voor wat zij, ondanks afleiding, beoogden; voor wat zij, ondanks zwakheid, offerden.
Met te meer begrip zullen wij voortaan zeggen:
Zo ik heb gefaald
Gelijk een elk wel falen kan
Schenk mij dan Uw gena
Hic manebimus optime
- Boroskov
- Lid
- Berichten: 411
- Lid geworden op: 18 feb 2005, 12:23
- Locatie: Vlaardingen
De herdenkingsrede, door
dhr. J.P. Eusman
In de nachtelijke uren van de 9de op de 10de mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen en na 5 dagen strijd werd op woensdagmorgen 15 mei in Rijsoord de capitulatieovereenkomst van het Nederlandse leger getekend. Het Nederlandse volk was ontredderd en reageerde verward. Angst overheerste voor wat zou komen. Toen echter de eerste maatregelen van het Duitse bewind het dagelijks bestaan en de vrijheid van het volk niet te veel schenen te raken, leefden veel burgers hun leven gewoon voort en het overgrote deel deed dat tot het einde van de oorlog.
Toch waren er die de toekomst en de daden van het Duitse regime anders inschatten. Onder hen was Bernardus IJzerdraat. Op de dag van de capitulatie schreef hij het eerste vlugschrift. In het tweede vlugschrift schreef hij: “Eenmaal zullen we, evenals in de tachtigjarige oorlog, onze vrijheid heroveren. Moed en vertrouwen. Ons land zal geen onderdeel van Duitsland worden.” Dit was het begin van het Geuzenverzet.
Kort daarop vormden zich meer verzetsgroepen. Ik noem: de O.D. (de Ordedienst), de Oranjewacht, de organisatie Stijkel, Vrij Nederland.
Door verraad en loslippigheid kregen de Duitsers al spoedig greep op de verzetsgroepen. Arrestaties volgden en veel verzetsstrijders en -strijdsters werden hier in het Oranjehotel ingesloten. Alle cellen waren snel bezet en men moest spoedig twee man op één cel plaatsen.
Nu heeft elke verzetsstrijder en -strijdster zijn/haar eigen verzetsverleden. Ik zal u vandaag het mijne vertellen.
Oorspronkelijk meende ik mijn krachten het beste te kunnen geven vanuit Engeland. Daarom zocht ik mogelijkheden om daar te komen. In juli 1940 zou een boot ons (mij en nog twee andere jongens) ophalen. Wij hebben tevergeefs gewacht op de boot, die, naar achteraf bleek, door de Duitsers was geënterd.
In het najaar van 1940 sloot ik mij aan bij Vrij Nederland. Ik nam een deel van de verspreiding op me. In februari 1941 werden de eerste medewerkers van Vrij Nederland gearresteerd. Zelf zat ik met mijn ouders, mijn twee broers en twee zussen aan het avondeten, toen er gebeld werd en twee mannen van de Grüne Polizei naar boven stormden en riepen: “Wo ist der Jan?” Zij moesten mijn kamer zien. Mijn vader ging met mij mee naar boven. In korte tijd was het op die kamer een grote puinhoop. Alles werd uit elkaar getrokken, boeken werden uit de boekenkast gesmeten, het beddengoed doorzocht, zelfs schilderijtjes werden van de muur gehaald en wat de heren niet aanstond werd op de grond stuk gegooid.
En dan met hen op weg. Waarheen? Eerst naar de Amsterdamse gevangenis aan de Weteringschans. Daar moest een medegevangene worden opgehaald.
Daarna op weg naar Scheveningen. Naar de cellenbarakken oftewel het Oranjehotel. “In deze bajes zit geen gajes, maar Hollands glorie, potverdorie!!” Door het kleine poortje, waardoor u allen vanmorgen naar binnen bent gekomen, kwam ook ik in dit Oranjehotel.
Ik werd overgedragen aan mijn Sachbearbeiter: SS-Oberscharführer Makowski en de bewaker Kotälla. Alles in de houding en na grondige fouillering met de neuzen tegen de stenen muur, dat wil zeggen mijn neus en de neuzen van mijn schoenen. Dat houdt geen mens lang uit. Daarom achtte Kotälla het noodzakelijk mijn neus nog eens extra stevig tegen de muur te drukken, zodat ik met een geschonden, bloedende neus in de cel met “Strenge Einzelhaft” belandde, of zoals men dat tegenwoordig noemt: als gevangene “met volledige beperking”.
Daar sta je dan. Wat nu? Je kan nergens heen. Je bent geraakt. Je bent van je stuk. Je voelt je vernederd, aangetast in je nog jonge egogevoel. Dat van een gevangene zijn horloge, portefeuille en das worden afgenomen mag gewoon zijn, maar het zijn wel tekenen van je waardigheid en het afnemen van deze zaken doet meer dan pijn. Het huilen staat je nader dan het lachen. Je gaat maar eens zitten op de kruk aan het klaptafeltje in de muur. Het hoofd in je handen. Proberen alles op een rijtje te zetten. Uiteindelijk maar eens rondkijken.
De cel is niet groot: het bed is tegen de achtermuur, want de cel is twee meter breed. Wat voor loopruimte overblijft, is drie stappen heen en dus ook drie stappen terug. Aan de muur bij de deur, die van binnenuit niet te openen is, hangt “het huisreglement”, met onder andere:
6.30 uur: wekken (Het kan haast niet vroeger voor gevangenen, die niet weten wat hen die dag te wachten staat)
6.30 – 8.00 uur: schoonmaken van de cellen, wassen, ochtendverzorging
11.30 uur: middageten (d.i. de warme hap)
17.30 uur: avondeten (met tevens brood voor de volgende ochtend)
20.00 uur: lichten uit
Dan volgen de ge- en verboden, zoals:
* niet op het krukje of op het bed gaan staan,
* gaan staan als de bewaarder binnenkomt,
* niet op bed gaan liggen tussen 7.00 uur ‘s morgens en 19.00 uur ’s avonds,
* niet uit de ramen kijken. (Hoe zou dat mogelijk zijn, want die ramen bevinden zich haast twee meter boven je)
Voor wat de inventaris betreft heb ik de herinneringsgeschenken, die wij bij de eerste herdenkingen van de Stichting Oranjehotel kregen, maar eens uit de kast gehaald:
de blikken kroes, het bestek (de houten lepel en het houten mes), de Kübel (d.i. het tonnetje oftewel de toiletemmer), het waterkruikje, een litho van de binnenkant van de cel van Henry Pieck en het krukje. Ook vond ik nog in een boek, dat ik van dominee Bos had gekregen, wat velletjes toiletpapier netjes samengehouden aan een draadje en elk velletje ter grootte van een envelop.
Al deze dingen roepen de nodige herinneringen op.
Vervolgens gaat het licht uit. Je kan niet anders dan op het bed gaan liggen en maar denken, want er gaat heel veel door je heen!
De volgende dag “op transport” voor verhoor. In welk gebouw dat weet ik niet meer. Dat dagelijks verhoor zou ik willen noemen: het spel tussen kat en muis, waarbij je je voortdurend afvroeg wat ze wel van mij en wat ze niet van mij weten. Alles ontkennen had geen enkele zin, maar meer vertellen dan je ondervragers wisten, hoefde ook niet.
Daar de Einzelhaft na een verhoor niet werd opgeheven, meende Kotälla, dat hij de Sachbearbeiter maar eens een handje moest helpen. Hij liet je bij voorbeeld op handen en voeten door de gang “kikkeren” of een poosje op je hurken zitten met een krukje in je handen. Alsof het bij het verhoor er zo lief aan toe ging!
Als jonge man van 21 jaar kan je dat wel even volhouden, maar de uitputting komt eerder dan je verwacht. Door dit alles voelde je je diep vernederd en onzeker.
Na de verhoren kwam ik wat tot rust. Mijn gedachten gaan terug naar de momenten dat ik even de cel uit mocht voor het laten legen van de Kübel, het eens in de week douchen, het luchten op één van de binnenplaatsen, waar je onder leiding van een medegevangene gymnastiek deed en je de mogelijkheid zocht om berichten met medegevangenen uit te wisselen.
Op een zondag mocht ik zelfs naar de gevangeniskerk. Ds. Bos kwam mij vragen of ik het orgel wilde bespelen. Er vormde zich een bescheiden stoet. Ds. Bos liep voorop. Hij verzocht vooral niet met elkaar te praten, anders zou de dienst niet doorgaan. We werden omgeven door een paar bewakers. De hokjes in het kerkje werden met een gazen deur gesloten. Dominee Bos kon ons wel zien en wij hem, maar wij elkaar niet. Toen gezang 301 als slotzang gezongen werd, stokte het gezang herhaaldelijk en klonk alleen het ijle geluid van het orgel. Maar met hen, die ter dood veroordeeld waren, zongen wij:
“Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand;
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land. ”
Op zeker moment kregen wij, de aangeklaagden van Vrij Nederland, die hier in het Oranjehotel zaten, een Anklageschrift, waarin stond dat wij voor moesten komen voor het Marinegericht. Grote schrik, want het proces tegen de Geuzen was nog maar kort achter de rug en door het Feldgericht waren over onze geuzenvrienden doodvonnissen en tuchthuisstraffen uitgesproken. Op het laatste moment moesten we niet naar het Marinegericht, maar naar het Deutsche Obergericht, als Sondergericht in het gebouw van de Hoge Raad. Het proces was over enkele weken verdeeld met steeds 12 à 13 man tegelijk voor de rechter. In legerwagens werden wij naar de Hoge Raad gebracht. Tot onze verrassing hadden veel familieleden, gewaarschuwd door de advocaten die ons verdedigden, zich voor de Hoge Raad verzameld en mochten zelfs mee de rechtszaal in. Alleen SS’ers zaten tussen ons en de familieleden in. Er waren drie rechters. De Oberstaatsanwalt was rechter dr. Randermann, een breedgeschouderde, kaalhoofdige man. Hij bracht de Hitlergroet en opende in naam van het recht de zitting. De verhoren en de verdedigingen van de advocaten duurden uren. De aanklager, Rebmann heette hij, hekelde in soms denigrerende en hatelijke bewoordingen wat wij gedaan hadden.
Ook rechter Randermann hield, enkele dagen later bij de uitspraak van de rechtbank, geen juridisch betoog. Wij werden niet gezien als tegenstanders van een stelsel en regime, maar wij werden veroordeeld als misdadigers, die in Hetzschriften het nieuwe Europa van Nationaal Socialistisch Duitsland in de weg liepen.
Zelf werd ik veroordeeld tot twee jaar wegens Deutschfeindlicher Kundgebung.
Terug in de cel: aan de ene kant blij dat je wist waar je aan toe was en dat je het er hopelijk levend vanaf zou brengen, maar aan de andere kant bevreesd voor wat je in Duitsland te wachten stond.
Spoedig daarop werden wij in een geblindeerde treinwagon, die in een aantal kleine celletjes was verdeeld, naar Duitsland overgebracht. De celletjes waren wat klein voor vier man, maar we konden in ieder geval om beurten zitten.
Cleve was ons eerste tussenstation. De gevangenis was niet ver van het station, daarom moesten wij, aan elkaar geketend, deze afstand te voet afleggen. Het was een hele stoet en het leek wel of het volledige politieapparaat van Cleve gecharterd was om de SS’ers te assisteren. In deze gevangenis brachten wij de nacht door. Daarna werden wij naar diverse kampen in het Ruhrgebied gebracht. Zelf kwam ik terecht in Dahlhausen en Hattingen.
Over hoe wij in Duitsland behandeld zijn, zwijg ik liever, maar u zult begrijpen, dat daar veel geleden is.
Op 8 juli 1943 kwam ik weer thuis. Al spoedig ontmoette ik weer mijn vrienden, die nog vrij waren. Ik kon het niet laten en sloot mij weer bij hen aan.
Het verzetswerk voor het “illegale blad” TROUW en de LO-LKP bracht mij opnieuw in problemen. Op 22 mei 1944 liep ik bij een bezoek aan één van onze koeriersters in de val. De SD en de landwacht wachtten mij op. Daar ik trachtte te vluchten, werd er op mij geschoten. Vier kogels raakten mij. In een ziekenhuis werden drie kogels verwijderd. De kogel in mijn linkeroor zou later worden verwijderd. In de nacht die volgde, werd ik door mijn vader, die ook in het verzet zat, en een KP-er uit het ziekenhuis bevrijd en ondergebracht op een onderduikadres. Na een half jaar te zijn uitgeschakeld, heb ik aan het eind van de oorlog mijn steentje weer kunnen bijdragen.
De kogel in mijn linkeroor zit er nog steeds.
En zo heeft elke verzetsstrijder en -strijdster zijn/haar eigen verhaal. Wat hen ondanks de ideologische verschillen bond, was de strijd tegen het onrecht van de Duitse bezetter. Die strijd ging om het herkrijgen van ons aller vrijheid!
Het was:
Wie “vrijheid” zei
schreef ’t leven af
en koos de strijd
God en het land gewijd.
Die vrijheid moest dus bevochten worden.
Wij zijn vandaag hier in het Oranjehotel voor de zestigste keer bijeen.
In de eerste plaats om met oud-medegevangenen en met de nabestaanden van onze gevallen verzetsvrienden en -vriendinnen te gedenken en te herdenken. Ook moeten wij de jongeren in onze samenleving doorvertellen hoe erg het was en hoe men hier in het Oranjehotel geleden, gestreden en gebeden heeft voor het herkrijgen van onze vrijheid. Daarnaast is het onze plicht de volgende generatie te laten zien hoe kostbaar onze vrijheid is en dat met zo iets kostbaars zorgvuldig moet worden omgegaan.
Dat betekent ook keuzes maken. Uit respect voor anderen in onze samenleving is het soms noodzakelijk dat wij ons uit vrije wil in woorden en daden beperken.
In deze herdenkingsrede heb ik u iets mogen vertellen over mijn leven als verzetsdeelnemer, gearresteerd na mijn eerste verzetswerk en ingesloten hier in dit Oranjehotel.
In de jaren 1940-1945 heb ik veel goeie vrienden verloren. Daardoor ben ik erg gehecht geraakt aan een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt, voor velen van u bekend uit het Liedboek der Kerken. In Duitsland heb ik enige tijd met hem gevangen gezeten. Hij was daar mijn slapie.
Elke avond als wij gingen slapen
zeiden wij: alweer een dag voorbij.
God heeft voor de vrijheid ons geschapen,
niet voor deze blinde razernij.
Elke morgen als wij wakker werden
zeiden wij: alweer een nacht voorbij.
Vogels die de bek wijd opensperden,
hongerend om vrij te wezen, vrij.
En ik zeg je: nu nog elke avond
als ik inslaap, denk ik: ik ben vrij,
dank ik God, die goed is, voor de gave
van de grote vrijheid over mij.
En ik zeg het nog elke morgen
na de zware dromen: ik ben vrij,
om de doden in mijn hart geborgen,
omdat zij gestorven zijn voor mij.
dhr. J.P. Eusman
In de nachtelijke uren van de 9de op de 10de mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen en na 5 dagen strijd werd op woensdagmorgen 15 mei in Rijsoord de capitulatieovereenkomst van het Nederlandse leger getekend. Het Nederlandse volk was ontredderd en reageerde verward. Angst overheerste voor wat zou komen. Toen echter de eerste maatregelen van het Duitse bewind het dagelijks bestaan en de vrijheid van het volk niet te veel schenen te raken, leefden veel burgers hun leven gewoon voort en het overgrote deel deed dat tot het einde van de oorlog.
Toch waren er die de toekomst en de daden van het Duitse regime anders inschatten. Onder hen was Bernardus IJzerdraat. Op de dag van de capitulatie schreef hij het eerste vlugschrift. In het tweede vlugschrift schreef hij: “Eenmaal zullen we, evenals in de tachtigjarige oorlog, onze vrijheid heroveren. Moed en vertrouwen. Ons land zal geen onderdeel van Duitsland worden.” Dit was het begin van het Geuzenverzet.
Kort daarop vormden zich meer verzetsgroepen. Ik noem: de O.D. (de Ordedienst), de Oranjewacht, de organisatie Stijkel, Vrij Nederland.
Door verraad en loslippigheid kregen de Duitsers al spoedig greep op de verzetsgroepen. Arrestaties volgden en veel verzetsstrijders en -strijdsters werden hier in het Oranjehotel ingesloten. Alle cellen waren snel bezet en men moest spoedig twee man op één cel plaatsen.
Nu heeft elke verzetsstrijder en -strijdster zijn/haar eigen verzetsverleden. Ik zal u vandaag het mijne vertellen.
Oorspronkelijk meende ik mijn krachten het beste te kunnen geven vanuit Engeland. Daarom zocht ik mogelijkheden om daar te komen. In juli 1940 zou een boot ons (mij en nog twee andere jongens) ophalen. Wij hebben tevergeefs gewacht op de boot, die, naar achteraf bleek, door de Duitsers was geënterd.
In het najaar van 1940 sloot ik mij aan bij Vrij Nederland. Ik nam een deel van de verspreiding op me. In februari 1941 werden de eerste medewerkers van Vrij Nederland gearresteerd. Zelf zat ik met mijn ouders, mijn twee broers en twee zussen aan het avondeten, toen er gebeld werd en twee mannen van de Grüne Polizei naar boven stormden en riepen: “Wo ist der Jan?” Zij moesten mijn kamer zien. Mijn vader ging met mij mee naar boven. In korte tijd was het op die kamer een grote puinhoop. Alles werd uit elkaar getrokken, boeken werden uit de boekenkast gesmeten, het beddengoed doorzocht, zelfs schilderijtjes werden van de muur gehaald en wat de heren niet aanstond werd op de grond stuk gegooid.
En dan met hen op weg. Waarheen? Eerst naar de Amsterdamse gevangenis aan de Weteringschans. Daar moest een medegevangene worden opgehaald.
Daarna op weg naar Scheveningen. Naar de cellenbarakken oftewel het Oranjehotel. “In deze bajes zit geen gajes, maar Hollands glorie, potverdorie!!” Door het kleine poortje, waardoor u allen vanmorgen naar binnen bent gekomen, kwam ook ik in dit Oranjehotel.
Ik werd overgedragen aan mijn Sachbearbeiter: SS-Oberscharführer Makowski en de bewaker Kotälla. Alles in de houding en na grondige fouillering met de neuzen tegen de stenen muur, dat wil zeggen mijn neus en de neuzen van mijn schoenen. Dat houdt geen mens lang uit. Daarom achtte Kotälla het noodzakelijk mijn neus nog eens extra stevig tegen de muur te drukken, zodat ik met een geschonden, bloedende neus in de cel met “Strenge Einzelhaft” belandde, of zoals men dat tegenwoordig noemt: als gevangene “met volledige beperking”.
Daar sta je dan. Wat nu? Je kan nergens heen. Je bent geraakt. Je bent van je stuk. Je voelt je vernederd, aangetast in je nog jonge egogevoel. Dat van een gevangene zijn horloge, portefeuille en das worden afgenomen mag gewoon zijn, maar het zijn wel tekenen van je waardigheid en het afnemen van deze zaken doet meer dan pijn. Het huilen staat je nader dan het lachen. Je gaat maar eens zitten op de kruk aan het klaptafeltje in de muur. Het hoofd in je handen. Proberen alles op een rijtje te zetten. Uiteindelijk maar eens rondkijken.
De cel is niet groot: het bed is tegen de achtermuur, want de cel is twee meter breed. Wat voor loopruimte overblijft, is drie stappen heen en dus ook drie stappen terug. Aan de muur bij de deur, die van binnenuit niet te openen is, hangt “het huisreglement”, met onder andere:
6.30 uur: wekken (Het kan haast niet vroeger voor gevangenen, die niet weten wat hen die dag te wachten staat)
6.30 – 8.00 uur: schoonmaken van de cellen, wassen, ochtendverzorging
11.30 uur: middageten (d.i. de warme hap)
17.30 uur: avondeten (met tevens brood voor de volgende ochtend)
20.00 uur: lichten uit
Dan volgen de ge- en verboden, zoals:
* niet op het krukje of op het bed gaan staan,
* gaan staan als de bewaarder binnenkomt,
* niet op bed gaan liggen tussen 7.00 uur ‘s morgens en 19.00 uur ’s avonds,
* niet uit de ramen kijken. (Hoe zou dat mogelijk zijn, want die ramen bevinden zich haast twee meter boven je)
Voor wat de inventaris betreft heb ik de herinneringsgeschenken, die wij bij de eerste herdenkingen van de Stichting Oranjehotel kregen, maar eens uit de kast gehaald:
de blikken kroes, het bestek (de houten lepel en het houten mes), de Kübel (d.i. het tonnetje oftewel de toiletemmer), het waterkruikje, een litho van de binnenkant van de cel van Henry Pieck en het krukje. Ook vond ik nog in een boek, dat ik van dominee Bos had gekregen, wat velletjes toiletpapier netjes samengehouden aan een draadje en elk velletje ter grootte van een envelop.
Al deze dingen roepen de nodige herinneringen op.
Vervolgens gaat het licht uit. Je kan niet anders dan op het bed gaan liggen en maar denken, want er gaat heel veel door je heen!
De volgende dag “op transport” voor verhoor. In welk gebouw dat weet ik niet meer. Dat dagelijks verhoor zou ik willen noemen: het spel tussen kat en muis, waarbij je je voortdurend afvroeg wat ze wel van mij en wat ze niet van mij weten. Alles ontkennen had geen enkele zin, maar meer vertellen dan je ondervragers wisten, hoefde ook niet.
Daar de Einzelhaft na een verhoor niet werd opgeheven, meende Kotälla, dat hij de Sachbearbeiter maar eens een handje moest helpen. Hij liet je bij voorbeeld op handen en voeten door de gang “kikkeren” of een poosje op je hurken zitten met een krukje in je handen. Alsof het bij het verhoor er zo lief aan toe ging!
Als jonge man van 21 jaar kan je dat wel even volhouden, maar de uitputting komt eerder dan je verwacht. Door dit alles voelde je je diep vernederd en onzeker.
Na de verhoren kwam ik wat tot rust. Mijn gedachten gaan terug naar de momenten dat ik even de cel uit mocht voor het laten legen van de Kübel, het eens in de week douchen, het luchten op één van de binnenplaatsen, waar je onder leiding van een medegevangene gymnastiek deed en je de mogelijkheid zocht om berichten met medegevangenen uit te wisselen.
Op een zondag mocht ik zelfs naar de gevangeniskerk. Ds. Bos kwam mij vragen of ik het orgel wilde bespelen. Er vormde zich een bescheiden stoet. Ds. Bos liep voorop. Hij verzocht vooral niet met elkaar te praten, anders zou de dienst niet doorgaan. We werden omgeven door een paar bewakers. De hokjes in het kerkje werden met een gazen deur gesloten. Dominee Bos kon ons wel zien en wij hem, maar wij elkaar niet. Toen gezang 301 als slotzang gezongen werd, stokte het gezang herhaaldelijk en klonk alleen het ijle geluid van het orgel. Maar met hen, die ter dood veroordeeld waren, zongen wij:
“Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand;
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land. ”
Op zeker moment kregen wij, de aangeklaagden van Vrij Nederland, die hier in het Oranjehotel zaten, een Anklageschrift, waarin stond dat wij voor moesten komen voor het Marinegericht. Grote schrik, want het proces tegen de Geuzen was nog maar kort achter de rug en door het Feldgericht waren over onze geuzenvrienden doodvonnissen en tuchthuisstraffen uitgesproken. Op het laatste moment moesten we niet naar het Marinegericht, maar naar het Deutsche Obergericht, als Sondergericht in het gebouw van de Hoge Raad. Het proces was over enkele weken verdeeld met steeds 12 à 13 man tegelijk voor de rechter. In legerwagens werden wij naar de Hoge Raad gebracht. Tot onze verrassing hadden veel familieleden, gewaarschuwd door de advocaten die ons verdedigden, zich voor de Hoge Raad verzameld en mochten zelfs mee de rechtszaal in. Alleen SS’ers zaten tussen ons en de familieleden in. Er waren drie rechters. De Oberstaatsanwalt was rechter dr. Randermann, een breedgeschouderde, kaalhoofdige man. Hij bracht de Hitlergroet en opende in naam van het recht de zitting. De verhoren en de verdedigingen van de advocaten duurden uren. De aanklager, Rebmann heette hij, hekelde in soms denigrerende en hatelijke bewoordingen wat wij gedaan hadden.
Ook rechter Randermann hield, enkele dagen later bij de uitspraak van de rechtbank, geen juridisch betoog. Wij werden niet gezien als tegenstanders van een stelsel en regime, maar wij werden veroordeeld als misdadigers, die in Hetzschriften het nieuwe Europa van Nationaal Socialistisch Duitsland in de weg liepen.
Zelf werd ik veroordeeld tot twee jaar wegens Deutschfeindlicher Kundgebung.
Terug in de cel: aan de ene kant blij dat je wist waar je aan toe was en dat je het er hopelijk levend vanaf zou brengen, maar aan de andere kant bevreesd voor wat je in Duitsland te wachten stond.
Spoedig daarop werden wij in een geblindeerde treinwagon, die in een aantal kleine celletjes was verdeeld, naar Duitsland overgebracht. De celletjes waren wat klein voor vier man, maar we konden in ieder geval om beurten zitten.
Cleve was ons eerste tussenstation. De gevangenis was niet ver van het station, daarom moesten wij, aan elkaar geketend, deze afstand te voet afleggen. Het was een hele stoet en het leek wel of het volledige politieapparaat van Cleve gecharterd was om de SS’ers te assisteren. In deze gevangenis brachten wij de nacht door. Daarna werden wij naar diverse kampen in het Ruhrgebied gebracht. Zelf kwam ik terecht in Dahlhausen en Hattingen.
Over hoe wij in Duitsland behandeld zijn, zwijg ik liever, maar u zult begrijpen, dat daar veel geleden is.
Op 8 juli 1943 kwam ik weer thuis. Al spoedig ontmoette ik weer mijn vrienden, die nog vrij waren. Ik kon het niet laten en sloot mij weer bij hen aan.
Het verzetswerk voor het “illegale blad” TROUW en de LO-LKP bracht mij opnieuw in problemen. Op 22 mei 1944 liep ik bij een bezoek aan één van onze koeriersters in de val. De SD en de landwacht wachtten mij op. Daar ik trachtte te vluchten, werd er op mij geschoten. Vier kogels raakten mij. In een ziekenhuis werden drie kogels verwijderd. De kogel in mijn linkeroor zou later worden verwijderd. In de nacht die volgde, werd ik door mijn vader, die ook in het verzet zat, en een KP-er uit het ziekenhuis bevrijd en ondergebracht op een onderduikadres. Na een half jaar te zijn uitgeschakeld, heb ik aan het eind van de oorlog mijn steentje weer kunnen bijdragen.
De kogel in mijn linkeroor zit er nog steeds.
En zo heeft elke verzetsstrijder en -strijdster zijn/haar eigen verhaal. Wat hen ondanks de ideologische verschillen bond, was de strijd tegen het onrecht van de Duitse bezetter. Die strijd ging om het herkrijgen van ons aller vrijheid!
Het was:
Wie “vrijheid” zei
schreef ’t leven af
en koos de strijd
God en het land gewijd.
Die vrijheid moest dus bevochten worden.
Wij zijn vandaag hier in het Oranjehotel voor de zestigste keer bijeen.
In de eerste plaats om met oud-medegevangenen en met de nabestaanden van onze gevallen verzetsvrienden en -vriendinnen te gedenken en te herdenken. Ook moeten wij de jongeren in onze samenleving doorvertellen hoe erg het was en hoe men hier in het Oranjehotel geleden, gestreden en gebeden heeft voor het herkrijgen van onze vrijheid. Daarnaast is het onze plicht de volgende generatie te laten zien hoe kostbaar onze vrijheid is en dat met zo iets kostbaars zorgvuldig moet worden omgegaan.
Dat betekent ook keuzes maken. Uit respect voor anderen in onze samenleving is het soms noodzakelijk dat wij ons uit vrije wil in woorden en daden beperken.
In deze herdenkingsrede heb ik u iets mogen vertellen over mijn leven als verzetsdeelnemer, gearresteerd na mijn eerste verzetswerk en ingesloten hier in dit Oranjehotel.
In de jaren 1940-1945 heb ik veel goeie vrienden verloren. Daardoor ben ik erg gehecht geraakt aan een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt, voor velen van u bekend uit het Liedboek der Kerken. In Duitsland heb ik enige tijd met hem gevangen gezeten. Hij was daar mijn slapie.
Elke avond als wij gingen slapen
zeiden wij: alweer een dag voorbij.
God heeft voor de vrijheid ons geschapen,
niet voor deze blinde razernij.
Elke morgen als wij wakker werden
zeiden wij: alweer een nacht voorbij.
Vogels die de bek wijd opensperden,
hongerend om vrij te wezen, vrij.
En ik zeg je: nu nog elke avond
als ik inslaap, denk ik: ik ben vrij,
dank ik God, die goed is, voor de gave
van de grote vrijheid over mij.
En ik zeg het nog elke morgen
na de zware dromen: ik ben vrij,
om de doden in mijn hart geborgen,
omdat zij gestorven zijn voor mij.
Hic manebimus optime
- Boroskov
- Lid
- Berichten: 411
- Lid geworden op: 18 feb 2005, 12:23
- Locatie: Vlaardingen
Graag gedaan
Deze week wordt een artikel van mij gepubliceerd in de Historische Informatie Courant. Het artikel gaat over de inscripties die de gevangenen in de celmuren van het Oranjehotel kraste. Zodra het nummer uit is, zal ik het artikel hier plaatsen. Mensen die graag een copie van het artikel willen moeten maar even contact met me opnemen
Deze week wordt een artikel van mij gepubliceerd in de Historische Informatie Courant. Het artikel gaat over de inscripties die de gevangenen in de celmuren van het Oranjehotel kraste. Zodra het nummer uit is, zal ik het artikel hier plaatsen. Mensen die graag een copie van het artikel willen moeten maar even contact met me opnemen
Hic manebimus optime