Willem Johannes Leyds werd op 1 Mei 1859 te Magelang geboren als tweede zoon van W.J. Leyds, hoofd van een gouvernementsschool en T. van Beuningen van Helsdingen. Hij verloor zijn vader reeds in 1865 en groeide verder op te Amsterdam, waar zijn moeder met haar vijf kinderen na repatriatie zich had gevestigd.
Het gezin moest leven van een klein inkomen, hetgeen de opvoeding van vier zoons en een dochter in een familie met universitaire tradities - de beide grootvaders waren predikant geweest - tot een probleem maakte. ‘Mijn goede en verstandige moeder’, schrijft onze Leyds ergens, ‘wie ik nooit dankbaar genoeg kan zijn... heeft ons vier zonen, toen ik een jaar of 12 was, verklaard dat zij één zoon zou kunnen laten studeeren, doch niet vier; dat wij allen dezelfde rechten hadden en dat als wij een universitaire loopbaan wilden volgen, wij dat zelf moesten verdienen’. Haar zoon Willem vond daarin aanleiding te dingen naar een plaats aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Haarlem, die hij ook mocht verwerven. Hij behaalde zijn diploma in 1878 en was een korten tijd hulp-onderwijzer aan de departementale Nutsschool te Breda, doch bereidde zich tegelijkertijd voor op het afleggen van het toelatingsexamen voor de universiteist. In 1880 kon hij zich te Amsterdam als student in de rechten laten inschrijven en reeds op 11 Juni 1884 promoveerde hij met lof tot doctor in de rechtswetenschap op een proefschrift over: De rechtsgrond der schadevergoeding voor preventieve hechtenis. Hij had te voren ook al zijn examens cum laude afgelegd en gedurende zijn geheelen studietijd door het geven van lessen in eigen onderhoud voorzien.
De bekende G.A. van Hamel was zijn promotor, doch naar het schijnt niet degene van zijn leermeesters tot wien hij in de nauwste betrekkingen stond. T.M.C. Asser had bijzondere belangstelling voor hem getoond en vooral N.G. Pierson, directeur van De Nederlandsche Bank en hoogleeraar in de staathuishoudkunde, had zich met zijn vorming ingelaten. Terwijl de rechterlijke macht in Nederlandsch-Indië het directe voorland van den jongen doctor scheen, zocht nu Pierson hem aan De Nederlandsche Bank te verbinden. Van Hamel sprak later van kansen op een professoraat te Groningen, waar men een opvolger zocht voor den strafrechthoogleeraar B.J. Gratama, echter zonder dat deze uitspaak door de authentieke bronnen wordt bevestigd. En J.P. Molzer, de Amsterdam-
[p. 109]
sche hoogleeraar in het burgerlijk recht, wees op hem, toen een Transvaalsche deputatie, bij vele andere besognes die haar naar Nederland voerden, ook op het zoeken van een nieuwen staatsprocureur voor de Zuid-Afrikaansche Republiek bleek bedacht te zijn. Na eenige aarzeling en aanvankelijke weigering liet Leyds zich daarvoor vinden en zoo konden Paul Kruger en hij reeds eenige weinige dagen na zijn promotie de overeenkomst onderteekenen, waarbij hij zich verbond om gedurende drie jaar in de genoemde functie te Pretoria werkzaam te zijn. Op 10 Juli 1884 volgde zijn huwelijk met Louise W.S. Roeff en in Augustus aanvaardde het jonge paar de reis naar de plaats van zijn nieuwe bestemming, waar Leyds op 6 October in functie trad. Het was zijn stellig voornemen na afloop van zijn dienstverband naar Nederland terug te keeren, om er de positie in te nemen, die Pierson beloofd had aan de bank te zullen open houden.
Het is alles anders geloopen dan Leyds heeft verwacht. Hoewel zijn vrouw en hij nog een feestelijk karakter gaven aan den dag, waarop de helft van den contractueelen diensttijd was verstreken en zij aan het ‘aftellen’ konden gaan, werd het meer en meer duidelijk dat zijn bijstand voor den staatspresident onmisbaar was geworden en dat deze laatste alles in het werk zou stellen om zijn staatsprocureur te behouden. Omgekeerd kreeg Leyds de sterkende gewaarwording dat de veelzijdige en verantwoordelijke scheppende arbeid in Transvaal zijn gaven eerst recht tot ontwikkeling bracht. Hij ging zich steeds nauwer aan de Republiek en haar goed recht op een toekomst van onafhankelijkheid verbonden gevoelen en bleef zoo in telkens andere functies de ontwikkeling van zijn tweede vaderland dienen. Als staatsprocureur, hoofd van het openbaar ministerie en redacteur van nieuwe wetsontwerpen, was hij naar Transvaal gekomen. In 1889 werd hij staatssecretaris en daarmee de eerste persoon in de republiek onmiddellijk na Kruger, leider onder meer van de buitenlandsche politiek, maar straks ook verdediger van het regeeringsbeleid, vooral in den Tweeden Volksraad, waar o.m. een goed deel van de maatregelen werden aanhangig gemaakt, waarmee de staat de snelle economische ontwikkeling van het land moest trachten bij te houden. In 1898 eindelijk belastte hij zich met het gezantschap, dat de Republiek in Europa onderhield en daarmee zag hij zich geplaatst voor de verdrietige taak om bijstand te zoeken tegen de bedreigingen, waarmee Engeland zich steeds duidelijker keerde tegen het bestaan van Transvaal als afzonderlijken staat.
[p. 110]
Wat hij met dit alles heeft beoogd en hoe hij zich in die verschillende functies onder telkens andere omstandigheden heeft doen kennen, kan onmogelijk worden verhaald in de ruimte, die voor een kort levensbericht beschikbaar is. Hij had de levensmogelijkheden en de toekomst van een volk te verdedigen, zooals hij die door Kruger had leeren zien en daarbij is hij spoedig een figuur van beteekenis geworden in de internationale wereld van zijn dagen. Ook een eenvoudige schets van zijn persoon en zijn werk vergt daarom breeder uiteenzetting dan in deze rubriek kan worden toegestaan. Ik acht het een voorrecht dat mij elders in dit jaarboek de gelegenheid is gegeven een afzonderlijk opstel te wijden aan Leyds' leven en streven voor Zuid-Afrika. Het maakt het mij mogelijk hier alleen erop te wijzen dat niet zoo vitale belangen aan hem zouden zijn in handen gegeven, als niet de voormannen van Transvaal groot vertrouwen in hem hadden gesteld; en verder eenvoudig te constateeren dat Leyds dit vertrouwen door rustelooze toewijding aan de zaak der Republiek ook heeft verdiend. Hoe het hem soms te moede is geweest als de taak te zwaar dreigde te worden en hoe zijn persoon zich onder die omstandigheden heeft ontwikkeld, heb ik in het zooeven bedoelde artikel doen uitkomen.
Leyds was 43 jaar, toen de gewelddadige ondergang van de Zuid-Afrikaansche Republiek een einde scheen te maken aan de mogelijkheden waarvoor hij had geijverd. Bijkans ieder in zijn omgeving had de overtuiging dat hij voor een verloren zaak had gestreden. Niet aldus Leyds. Hij behield zijn oude vertrouwen in het goed recht en de levenskracht van het Afrikanerdom en achtte het zijn taak tot herrijzenis daarvan aan velen in en buiten Transvaal verheldering te brengen, waar propaganda den blik had beneveld. Zoo zette hij zich ertoe, met de taaie vasthoudendheid, waarin een deel van zijn kracht was gelegen, door zijn boeken en verdere geschriften het goed recht van de oude Republiek te verdedigen. Van 1906, toen zijn eerste groote werk verscheen, De eerste annexatie van de Transvaal, tot 1939, toen zijn laatste publicatie het licht zag, is hij zoo met Transvaal bezig geweest, archieven van de Republiek, die hij onder zich had, ordenend, eigen documenten verzorgend, verspreide brieven van zijn hand weer bijeen brengend, alles om op grond daarvan de waarheid in zake Engeland en Transvaal in het licht te stellen of het nageslacht de mogelijkheid te openen dat het zich zelf aan de hand der oorspronkelijke stukken een oordeel vormde. De bescheiden, die hij zijn eigendom mocht noemen, heeft hij met dat doel nog tijdens zijn leven op het Algemeen Rijksarchief gedeponeerd.
[p. 111]
Wat wij aan Leyds' zorgen in dezen danken en in het bijzonder hoe hij zijn taak als geschiedschrijver heeft opgevat en volbracht, heb ik elders in dit jaarboek trachten uiteen te zetten. Het moge de overtuiging geven dat dit leven ook in zijn tweede helft, waarin geen nieuwe maatschappelijke plichten andere vervulling brachten, evenzeer wel besteed is geweest.
Uiterlijk was het weinig bewogen. Mevrouw Leyds-Roeff stierf in 1907. Zijn tweede huwelijk met mejuffrouw A. Castens werd in 1909 ingezet met een bezoek aan Zuid-Afrika, waar de toekomst van het Afrikanerdom zich reeds helderder begon af te teekenen, helder genoeg aan den vooravond van de Unie om Leyds de bevestiging te geven van zijn vertrouwen en den moed om zijn oude arbeidsveld onder zoo geheel andere omstandigheden terug te zien. Hij liet er onder zijn toezicht afschriften maken van stukken, die hij voor zijn boeken noodig had.
Overigens leefde hij tamelijk teruggetrokken in den Haag tusschen zijn documenten. Hij hielp enkele belangen behartigen, die Nederland nog uit Krugers tijd in Pretoria had overgehouden. Reizen, later een vast terugkeerend verblijf in het Zuiden van Frankrijk, wanneer in Nederland het gure voorjaar zijn gezondheid zou hebben belaagd, bracht aangename afwisseling. En dan was er verder de verheugenis over die voortdurende snelle ontwikkeling van het Afrikanerdom tot nieuw volksbestaan en over de erkenning, die daarmee gepaard ging, van wat Kruger en Leyds in een vroeger stadium aan groots daartoe hadden gedaan. Zij bracht Leyds eeredoctoraten van de Universiteiten van Pretoria en van Stellenbosch, resp. in 1934 en 1939. Zijn borstbeeld staat sedert 1936 in het hoofdgebouw van de Universiteit van Pretoria.
Tot in hoogen ouderdom is Leyds gespaard gebleven, helder van geest, rijzig van gestalte, welverzorgd van uiterlijk. In zijn Transvaalsche jaren heeft hij veel last gehad van keelaandoeningen, die dan soms behandeling in Europa vergden. De oververmoeidheid, waartegen de toen met werk overladen man geregeld te kampen had, is zijn krachtig gestel geheel te boven gekomen, toen hij zelf het tempo van zijn leven mocht bepalen. Hij heeft in die jaren ook oude liefhebberijen weer opgevat, het teekenen en de muziek, die hij met zijn ambtswerk niet had kunnen vereenigen. Zijn belangstelling bleef levendig en veelzijdig. Overdenking van wat het leven hem geschonken had stemde hem dankbaar. Zoo vond hem de dood, toen ouderdom hem in de Meidagen van 1940 deed bezwijken.
Bron: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003194201 ... 1_0014.htm
hier nog enkele familifoto's van hem, met origineel onderschrift:

Amptelike reis per trein (Ambtelijke reis per trein)

D. Leyds saam met se seun Louis en se kleinseun Wim 1932 (D. Leyds samen met zijn zoon Louis en zijn kleinzoon Wim, 1932)

Dr Leyds se ouwers WJ Leyds en T. van Beuningen van Helsdingen (Dr. Leyds zijn ouders: WJ Leyds en T. van Beuningen van Helsdingen)

Willem (r) Jacob (l) Reinier (m)

W.J. Leyds 1897

Leyds in se eerste outomobiel een Benz Voituretta (leyds in zijn eerste automobiel, een Benz Voituretta)

Leyds tijdens reis naar Berlyn in 1896

Met baard om ouwer te laat lyk (Met baard om ouder te lijken) (zit in de familie, er jong uitzien


Vlak na huwelijk (1909)