D-day verhaal
- Artemis
- Lid
- Berichten: 10
- Lid geworden op: 05 jan 2003, 15:51
- Locatie: Biezelinge(Zeeland)
- Contacteer:
D-day verhaal
Hoi,
Geen persoonlijk verhaal, maar verzonnen(de gebeurtenissen zijn uiteraard wel echt). Ik hoop dat jullie het mooi vinden:
6 juni 1944 – De Kust van Omaha Beach
Het kolkende water van het Kanaal spatte tegen de boot. Soms sloeg er een grote golf overheen en maakte de zeezieke mannen van de 1ste Aanvalsgolf en hun bevelhebber kletsnat. “Hé, Chris! Geef je helm eens!” Chris pakte zijn helm en vroeg: “Waarom?” “Geef hem nou maar.” Chris schoof zijn helm naar John, die geroepen had, toe. Even later kreeg hij hem terug, vol braaksel. “Bedankt, hoor maat!” zei hij en gooide de inhoud van zijn helm in zee. “Mannen, moet je kijken.” riep Will, een veteraan van Duinkerken. De soldaten gingen staan, soms boven op elkaar, zo vol zat de landingsboot. Door de nevel zagen ze Omaha Beach liggen. Een zandstrand met aan het einde een heuvel met grind. Het strand lag bezaait met versperringen. “Moeten we daar doorheen?” vroeg Jack, een soldaat van een jaar of 18. “Nee,” zei de bevelhebber, “Je moet erlangs!” De eerste boten waren nog maar vijfhonderd meter van de kust vandaan, maar toch zwegen de Duitse Kanonnen. “Hoe kan…” begon Chris. Hij kon zijn zin niet afmaken, want de schepen begonnen te vuren. Mortieren en mitrailleurvuur bestookten de batterijen aan de kust. Het voorste landingsvoertuig had het strand bereikt. Toen barsten de batterijen los.
Chris greep zijn geweer stevig vast. Zijn bepakking, bestaande uit een rubberen zwemvest, wapens, broodzakken, veldflessen, gasmaskers, graafwerktuigen, messen, verbandtrommels, rantsoenen, explosieven, granaten en munitie woog als lood. “Kijk!” riep Jack. De kleppen van de eerste boten gingen open en de mannen sprongen eruit. Ze werden neergemaait door de Duitse mitrailleurs, linies tegelijk. Het water kleurde rood. Sommige mannen ontkwamen aan het mitrailleurvuur. Ze sprongen over de zijkant. Een ogenblik verdwenen ze onder water. Sommige kwamen niet meer boven, ze werden meegetrokken door hun bepakking. De mannen die uit het water geraakten begonnen te rennen, vallend, opstaand. Chris kneep zijn ogen dicht. “Eruit!” schreeuwde Jack. Zijn stem was schor van angst. De klep ging open en de mannen die voorin zaten werden onmiddellijk gedood. “Over de zijkant!” brulde iemand. Jack sprong er als eerste uit. Dodelijk getroffen verdween hij onder het bloedrode schuim. Chris sprong eruit en waadde door het water. Hij liet zich vallen achter een versperring en bleef daar liggen tot John riep: “Kom op! Hier sterven we zeker.” Hij sleurde Chris mee aan zijn zwemvest. Ze doken weg achter een brandende tank. “Chris,” zei John. Zijn stem trilde. “We moeten verder.” Chris knikte. “Kom op, tot in Parijs!” zei John en rende weg. Een eindje verder kroop hij al schietend verder. Chris hoorde een ontploffing. Een landingsboot vloog door de lucht. Een dode soldaat zonder benen belandde vlak naast hem in het zand. Verstijft van angst bleef hij zitten. Het staal van zijn Dog-tag voelde ijskoud aan tegen zijn gloeiende lichaam. Na een poosje keek hij over de tank heen. Overal zag hij soldaten, kruipend, schietend, stervend. John had de overkant van het strand bereikt en was met een genie bezig prikkeldraad op te blazen. Chris keek naar de zwaargewonden, de stervende, de doden. “Wat een verspilling…” mompelde hij. Hij voelde zich laf. Hij bleef hier zitten terwijl zijn maten vochten en stierven. Snel trok hij het hinderende zwemvest uit, greep zijn geweer en begon te kruipen, dekking zoekend achter doden en gewonden. Kogels deden het zand opstuiven, doorboorden lichamen, rukten armen en benen af, brachten mijnen tot ontploffing, scheurden buiken open, ketsten af op helmen, tanks of versperringen. Ze zorgden voor dood en verdriet onder de bijna weerloze Amerikanen. Chris kroop door het zand. Overal waren soldaten. Sommigen schreeuwden, huilden of riepen om hun moeder. Overal lijken, onherkenbaar verminkt. Links van hem. Rechts van hem. Achter hem. Voor hem. Overal. Op het hele strand hing de ijzeren geur van bloed. Gruwelijk. Hospikken renden heen en weer om alle gewonden te helpen. Hij zag Larry, de hospik van zijn bataljon. Larry zat bij een soldaat, die niet meer was dan een hoopje bloederig uniform. Chris wendde zijn ogen af en probeerde nergens naar te kijken. Opeens werd zijn aandacht getrokken door een schreeuwende stem. Een bekende stem. Het was of Chris een klap in zijn gezicht kreeg. “Will!” schreeuwde Chris en knielde neer bij zijn maat. Will`s arm en schouder waren opengereten door de mitrailleurkogels. Zijn lichaam schudde en hij schreeuwde. Chris riep zijn naam en Will keek op. “Thunder…Thunder.” Hij fluisterde het wachtwoord dat beantwoord moest worden met flash, steeds zachter. “Flash maat.” zei Chris als troost voor zijn stervende vriend. Will`s gezicht werd grauw en er kwamen zwarte wallen onder zijn ogen. Toen werd hij stil. Will was er niet meer. Chris kreeg een brok in zijn keel. Hij had een vriend verloren. Vreemd genoeg huilde hij niet. Een ontploffing bracht hem terug in de harde realiteit van Omaha. Hij begon te kruipen en schoot op de voor hem onbelangrijke bunkers aan de kust. Na wat een eeuwigheid leek kwam Chris aan de overkant van het strand. “John!” riep hij. “Hier.” hoorde hij. Snel kroop hij naar zijn vriend toe. Toen hij aankwam schrok hij enorm. John`s rechterarm was geraakt, een schampschot, en zat onder het bloed. “John!” schreeuwde hij. “Je bloedt!” John keek naar zijn arm. Het enige wat hij zei was: “O.” En daarna: “Help me eens even met de bangalores!” Hij gaf Chris een lange buis, gevuld met explosieven. “Als ik ja zeg, schuiven we hem naar boven en ruimen die verdomde Wall op!” Chris pakte de buis aan. “Ja!” riep John. Chris schoof de bangalore naar boven. “Dekking!” riep John en beschermde een stervende soldaat, die ergens in de maagstreek geraakt was, met zijn lichaam. De ontploffing was oorverdovend. Zand en grint viel op de mannen neer. “Oké, kom mee!” riep iemand en de mannen die niet geraakt waren of licht gewond begonnen een stormloop. Sommige werden gedood of verwond, maar niets kon deze mannen nog stoppen.
De bunker waar Ludwig al dagen zat rook muf. Hij zat achter een machinegeweer en schoot onafgebroken op de mieren op het strand. Mieren, dat waren het. Alleen maar mieren, zonder naam, zonder familie, zonder gevoelens. Hij wist wel beter, maar als hij na ging denken over al de mensen die hij gedood had… Nee, niet aan denken. Gewoon schieten op de mieren. Opeens klonk er een ontploffing en geschreeuw in een taal die hij amper verstond. “All right, let`s go!” hoorde hij. Snel richtte hij zijn geweer op de naderende Amerikanen. Schieten? Nee, laat ze maar een einde maken aan die oorlog. Ze mochten hem gevangen nemen. Ze mochten Hitler doden. Hitler, dat was maar een naam! Erich niet, of Christopf… “Hé, schieten! Wil je dat ze ons doden?” riep Edward, een soldaat die hij amper kende. Ludwig begon te schieten, niet op de soldaten, hij schoot expres mis… “Goed zo.” zei Edward en hij nam plaats achter een ander machinegeweer. Ludwig zuchtte. Waarom zat hij hier eigenlijk? Hij was veel liever thuis gebleven, bij zijn vrouw en zijn dochtertje van een half jaar. Hij dacht aan de laatste woorden van zijn stervende vriend Christopf… “Wenn wir unseren Kindern nicht den Frieden erklären, dann werden sie später anderen den Krieg erklären…” had Christopf gezegd, vlak voor hij stierf door een Duitse kogel. Christopf was een deserteur geweest… Waar was dit allemaal goed voor? Opeens hoorde hij iets, vlak bij de bunker. “Flamthrower!” hoorde hij. Vlammenwerper! Hij riep nog, maar het was te laat… Vuur vulde de bunker, zijn uniform vatte vlam. In paniek sprong hij uit de bunker, op het strand. De Amerikanen, zelfs sommige zwaargewonden begonnen te lachen. Hij rolde over het zand om de vlammen te doven. Toen dat eindelijk gelukt was bleef hij uitgeput liggen, tot een Amerikaanse kogel zijn lichaam doorboorde…
Chris rilde over zijn hele lichaam. Hij had een man gedood. Een Duitser. Hij keek naar het dode lichaam voor hem op het zand. Het was een jonge soldaat, ongeveer zo oud als Jack geweest was. De stof van zijn uniform smeulde nog een beetje. Bloed sijpelde uit de wond in de borst van de Duitser. Er liep een dun straaltje bloed uit zijn mondhoek. De dode ogen staarden hem aan met een blik van verwarring. Waarom had hij eigenlijk geschoten? Wat had die Duitser gedaan? Die ogen… Zich niets aantrekkend van het mitrailleurvuur liep hij naar de Duitser en sloot de starende ogen. Toen volgde hij zijn maten. Die waren inmiddels bij een andere bunker aangekomen en wachtten tot de Duitsers naar buiten kwamen. Er gebeurde niets. “Ha, ze zijn hem gesmeerd!” riep een soldaat. Onmiddellijk begonnen de mitrailleurs te ratelen en de soldaat viel, geraakt in zijn been. “Bij God! Waarom mijn benen!” schreeuwde hij. “Stil, maat.” zei John. “Hospik!” schreeuwde hij daarna. Hij liep pas door toen de soldaat verbonden was. “Wie heeft hier het bevel?” riep hij. “U, meneer.” klonk het van alle kanten. “Goed, ik stel voor om die Moffen eens flink te grazen te nemen! Voor Jack! Voor alle mannen op het strand!” De soldaten begonnen te lopen, op weg naar de volgende bunker.
Fritz’ handen trilden zo erg dat hij zijn geweer nauwelijks vast kon houden. Hij zat in een verbindingsloopgraaf, tussen twee bunkers in, en schoot op alles wat Amerikaan was. Hoeveel had hij er al gedood? Elf? Twaalf? Hij wist het niet. Het kon hem ook niet schelen. Dood voor de eer van Duitsland, dood voor de eer van Hitler! Bevel is bevel. Opeens kwamen er alleen maar klikjes uit zijn geweer. Hij zocht naar munitie, maar vond niets. “Hans!” riep hij naar zijn vriend naast hem. Hans bewoog niet. Fritz gaf hem een duw. Hans viel achterover. Dood. Fritz zocht verder naar munitie. Niets. Opeens hoorde hij naderende Amerikanen. Hij stak zijn handen in de lucht en kwam uit de loopgraaf. Er kraakte een schot. Fritz zakte op de grond, geraakt in zijn been. “Medic!” hoorde hij. Een man knielde bij hem neer. Hij begon het been te verbinden. Fritz begon te schreeuwen van pijn. “Kop dicht, Mof!” beet de Hospik hem toe en trok het verband nog strakker aan. Fritz zakte weg, in de rode leegte van bewusteloosheid…
Namiddag van 6 Juni 1944 – Omaha Beach
Het strand, eerst een hel op Aarde, was nu ingericht als kamp voor de soldaten. Chris en John zaten bij enkele krijgsgevangenen, waaronder Fritz. Ze wachtten op de bevelhebber, als hij nog leefde. John`s arm was verbonden en deed bijna geen pijn meer. Opeens kwam er een grote soldaat, Jim, aangerent. Hij had een ijzeren Dog-tag in zijn hand. “Hij is dood…” zei hij. John beet op zijn lip. De bevelhebber, tevens zijn broer, was dood. “Hoe is hij gestorven?” vroeg hij. “Als een held!” zei Jim. “U heeft nu de leiding over wat er over is van ons groepje.” John keek op. “Hoeveel zijn er nog?” Jim wreef over zijn ogen. “Wij drieën, en nog twee. Vijf over van de 30. De hospik en een soldaat.” John knikte. “We gaan verder, ik blijf geen minuut meer hier.” Hij stond op en beende driftig weg. Chris en Jim volgden hem. John stond met de twee overgebleven mannen te praten. “Ik blijf hier niet langer, we trekken verder landinwaarts, naar Parijs, daarna naar Berlijn!” Hij merkte Chris en Jim op. “Kom op mannen, we gaan knokken.” Hij greep zij geweer en liep het strand af, met tranen in zijn ogen. Om zijn broer, maar ook om alle andere Amerikanen die hun leven gegeven hadden om een onbekend land te bevrijden...
Dit was niet mijn hele verhaal, het is nl. nog niet af. Wil je meer lezen ? stuur dan een privé bericht.
Groetjes, Artemis
Geen persoonlijk verhaal, maar verzonnen(de gebeurtenissen zijn uiteraard wel echt). Ik hoop dat jullie het mooi vinden:
6 juni 1944 – De Kust van Omaha Beach
Het kolkende water van het Kanaal spatte tegen de boot. Soms sloeg er een grote golf overheen en maakte de zeezieke mannen van de 1ste Aanvalsgolf en hun bevelhebber kletsnat. “Hé, Chris! Geef je helm eens!” Chris pakte zijn helm en vroeg: “Waarom?” “Geef hem nou maar.” Chris schoof zijn helm naar John, die geroepen had, toe. Even later kreeg hij hem terug, vol braaksel. “Bedankt, hoor maat!” zei hij en gooide de inhoud van zijn helm in zee. “Mannen, moet je kijken.” riep Will, een veteraan van Duinkerken. De soldaten gingen staan, soms boven op elkaar, zo vol zat de landingsboot. Door de nevel zagen ze Omaha Beach liggen. Een zandstrand met aan het einde een heuvel met grind. Het strand lag bezaait met versperringen. “Moeten we daar doorheen?” vroeg Jack, een soldaat van een jaar of 18. “Nee,” zei de bevelhebber, “Je moet erlangs!” De eerste boten waren nog maar vijfhonderd meter van de kust vandaan, maar toch zwegen de Duitse Kanonnen. “Hoe kan…” begon Chris. Hij kon zijn zin niet afmaken, want de schepen begonnen te vuren. Mortieren en mitrailleurvuur bestookten de batterijen aan de kust. Het voorste landingsvoertuig had het strand bereikt. Toen barsten de batterijen los.
Chris greep zijn geweer stevig vast. Zijn bepakking, bestaande uit een rubberen zwemvest, wapens, broodzakken, veldflessen, gasmaskers, graafwerktuigen, messen, verbandtrommels, rantsoenen, explosieven, granaten en munitie woog als lood. “Kijk!” riep Jack. De kleppen van de eerste boten gingen open en de mannen sprongen eruit. Ze werden neergemaait door de Duitse mitrailleurs, linies tegelijk. Het water kleurde rood. Sommige mannen ontkwamen aan het mitrailleurvuur. Ze sprongen over de zijkant. Een ogenblik verdwenen ze onder water. Sommige kwamen niet meer boven, ze werden meegetrokken door hun bepakking. De mannen die uit het water geraakten begonnen te rennen, vallend, opstaand. Chris kneep zijn ogen dicht. “Eruit!” schreeuwde Jack. Zijn stem was schor van angst. De klep ging open en de mannen die voorin zaten werden onmiddellijk gedood. “Over de zijkant!” brulde iemand. Jack sprong er als eerste uit. Dodelijk getroffen verdween hij onder het bloedrode schuim. Chris sprong eruit en waadde door het water. Hij liet zich vallen achter een versperring en bleef daar liggen tot John riep: “Kom op! Hier sterven we zeker.” Hij sleurde Chris mee aan zijn zwemvest. Ze doken weg achter een brandende tank. “Chris,” zei John. Zijn stem trilde. “We moeten verder.” Chris knikte. “Kom op, tot in Parijs!” zei John en rende weg. Een eindje verder kroop hij al schietend verder. Chris hoorde een ontploffing. Een landingsboot vloog door de lucht. Een dode soldaat zonder benen belandde vlak naast hem in het zand. Verstijft van angst bleef hij zitten. Het staal van zijn Dog-tag voelde ijskoud aan tegen zijn gloeiende lichaam. Na een poosje keek hij over de tank heen. Overal zag hij soldaten, kruipend, schietend, stervend. John had de overkant van het strand bereikt en was met een genie bezig prikkeldraad op te blazen. Chris keek naar de zwaargewonden, de stervende, de doden. “Wat een verspilling…” mompelde hij. Hij voelde zich laf. Hij bleef hier zitten terwijl zijn maten vochten en stierven. Snel trok hij het hinderende zwemvest uit, greep zijn geweer en begon te kruipen, dekking zoekend achter doden en gewonden. Kogels deden het zand opstuiven, doorboorden lichamen, rukten armen en benen af, brachten mijnen tot ontploffing, scheurden buiken open, ketsten af op helmen, tanks of versperringen. Ze zorgden voor dood en verdriet onder de bijna weerloze Amerikanen. Chris kroop door het zand. Overal waren soldaten. Sommigen schreeuwden, huilden of riepen om hun moeder. Overal lijken, onherkenbaar verminkt. Links van hem. Rechts van hem. Achter hem. Voor hem. Overal. Op het hele strand hing de ijzeren geur van bloed. Gruwelijk. Hospikken renden heen en weer om alle gewonden te helpen. Hij zag Larry, de hospik van zijn bataljon. Larry zat bij een soldaat, die niet meer was dan een hoopje bloederig uniform. Chris wendde zijn ogen af en probeerde nergens naar te kijken. Opeens werd zijn aandacht getrokken door een schreeuwende stem. Een bekende stem. Het was of Chris een klap in zijn gezicht kreeg. “Will!” schreeuwde Chris en knielde neer bij zijn maat. Will`s arm en schouder waren opengereten door de mitrailleurkogels. Zijn lichaam schudde en hij schreeuwde. Chris riep zijn naam en Will keek op. “Thunder…Thunder.” Hij fluisterde het wachtwoord dat beantwoord moest worden met flash, steeds zachter. “Flash maat.” zei Chris als troost voor zijn stervende vriend. Will`s gezicht werd grauw en er kwamen zwarte wallen onder zijn ogen. Toen werd hij stil. Will was er niet meer. Chris kreeg een brok in zijn keel. Hij had een vriend verloren. Vreemd genoeg huilde hij niet. Een ontploffing bracht hem terug in de harde realiteit van Omaha. Hij begon te kruipen en schoot op de voor hem onbelangrijke bunkers aan de kust. Na wat een eeuwigheid leek kwam Chris aan de overkant van het strand. “John!” riep hij. “Hier.” hoorde hij. Snel kroop hij naar zijn vriend toe. Toen hij aankwam schrok hij enorm. John`s rechterarm was geraakt, een schampschot, en zat onder het bloed. “John!” schreeuwde hij. “Je bloedt!” John keek naar zijn arm. Het enige wat hij zei was: “O.” En daarna: “Help me eens even met de bangalores!” Hij gaf Chris een lange buis, gevuld met explosieven. “Als ik ja zeg, schuiven we hem naar boven en ruimen die verdomde Wall op!” Chris pakte de buis aan. “Ja!” riep John. Chris schoof de bangalore naar boven. “Dekking!” riep John en beschermde een stervende soldaat, die ergens in de maagstreek geraakt was, met zijn lichaam. De ontploffing was oorverdovend. Zand en grint viel op de mannen neer. “Oké, kom mee!” riep iemand en de mannen die niet geraakt waren of licht gewond begonnen een stormloop. Sommige werden gedood of verwond, maar niets kon deze mannen nog stoppen.
De bunker waar Ludwig al dagen zat rook muf. Hij zat achter een machinegeweer en schoot onafgebroken op de mieren op het strand. Mieren, dat waren het. Alleen maar mieren, zonder naam, zonder familie, zonder gevoelens. Hij wist wel beter, maar als hij na ging denken over al de mensen die hij gedood had… Nee, niet aan denken. Gewoon schieten op de mieren. Opeens klonk er een ontploffing en geschreeuw in een taal die hij amper verstond. “All right, let`s go!” hoorde hij. Snel richtte hij zijn geweer op de naderende Amerikanen. Schieten? Nee, laat ze maar een einde maken aan die oorlog. Ze mochten hem gevangen nemen. Ze mochten Hitler doden. Hitler, dat was maar een naam! Erich niet, of Christopf… “Hé, schieten! Wil je dat ze ons doden?” riep Edward, een soldaat die hij amper kende. Ludwig begon te schieten, niet op de soldaten, hij schoot expres mis… “Goed zo.” zei Edward en hij nam plaats achter een ander machinegeweer. Ludwig zuchtte. Waarom zat hij hier eigenlijk? Hij was veel liever thuis gebleven, bij zijn vrouw en zijn dochtertje van een half jaar. Hij dacht aan de laatste woorden van zijn stervende vriend Christopf… “Wenn wir unseren Kindern nicht den Frieden erklären, dann werden sie später anderen den Krieg erklären…” had Christopf gezegd, vlak voor hij stierf door een Duitse kogel. Christopf was een deserteur geweest… Waar was dit allemaal goed voor? Opeens hoorde hij iets, vlak bij de bunker. “Flamthrower!” hoorde hij. Vlammenwerper! Hij riep nog, maar het was te laat… Vuur vulde de bunker, zijn uniform vatte vlam. In paniek sprong hij uit de bunker, op het strand. De Amerikanen, zelfs sommige zwaargewonden begonnen te lachen. Hij rolde over het zand om de vlammen te doven. Toen dat eindelijk gelukt was bleef hij uitgeput liggen, tot een Amerikaanse kogel zijn lichaam doorboorde…
Chris rilde over zijn hele lichaam. Hij had een man gedood. Een Duitser. Hij keek naar het dode lichaam voor hem op het zand. Het was een jonge soldaat, ongeveer zo oud als Jack geweest was. De stof van zijn uniform smeulde nog een beetje. Bloed sijpelde uit de wond in de borst van de Duitser. Er liep een dun straaltje bloed uit zijn mondhoek. De dode ogen staarden hem aan met een blik van verwarring. Waarom had hij eigenlijk geschoten? Wat had die Duitser gedaan? Die ogen… Zich niets aantrekkend van het mitrailleurvuur liep hij naar de Duitser en sloot de starende ogen. Toen volgde hij zijn maten. Die waren inmiddels bij een andere bunker aangekomen en wachtten tot de Duitsers naar buiten kwamen. Er gebeurde niets. “Ha, ze zijn hem gesmeerd!” riep een soldaat. Onmiddellijk begonnen de mitrailleurs te ratelen en de soldaat viel, geraakt in zijn been. “Bij God! Waarom mijn benen!” schreeuwde hij. “Stil, maat.” zei John. “Hospik!” schreeuwde hij daarna. Hij liep pas door toen de soldaat verbonden was. “Wie heeft hier het bevel?” riep hij. “U, meneer.” klonk het van alle kanten. “Goed, ik stel voor om die Moffen eens flink te grazen te nemen! Voor Jack! Voor alle mannen op het strand!” De soldaten begonnen te lopen, op weg naar de volgende bunker.
Fritz’ handen trilden zo erg dat hij zijn geweer nauwelijks vast kon houden. Hij zat in een verbindingsloopgraaf, tussen twee bunkers in, en schoot op alles wat Amerikaan was. Hoeveel had hij er al gedood? Elf? Twaalf? Hij wist het niet. Het kon hem ook niet schelen. Dood voor de eer van Duitsland, dood voor de eer van Hitler! Bevel is bevel. Opeens kwamen er alleen maar klikjes uit zijn geweer. Hij zocht naar munitie, maar vond niets. “Hans!” riep hij naar zijn vriend naast hem. Hans bewoog niet. Fritz gaf hem een duw. Hans viel achterover. Dood. Fritz zocht verder naar munitie. Niets. Opeens hoorde hij naderende Amerikanen. Hij stak zijn handen in de lucht en kwam uit de loopgraaf. Er kraakte een schot. Fritz zakte op de grond, geraakt in zijn been. “Medic!” hoorde hij. Een man knielde bij hem neer. Hij begon het been te verbinden. Fritz begon te schreeuwen van pijn. “Kop dicht, Mof!” beet de Hospik hem toe en trok het verband nog strakker aan. Fritz zakte weg, in de rode leegte van bewusteloosheid…
Namiddag van 6 Juni 1944 – Omaha Beach
Het strand, eerst een hel op Aarde, was nu ingericht als kamp voor de soldaten. Chris en John zaten bij enkele krijgsgevangenen, waaronder Fritz. Ze wachtten op de bevelhebber, als hij nog leefde. John`s arm was verbonden en deed bijna geen pijn meer. Opeens kwam er een grote soldaat, Jim, aangerent. Hij had een ijzeren Dog-tag in zijn hand. “Hij is dood…” zei hij. John beet op zijn lip. De bevelhebber, tevens zijn broer, was dood. “Hoe is hij gestorven?” vroeg hij. “Als een held!” zei Jim. “U heeft nu de leiding over wat er over is van ons groepje.” John keek op. “Hoeveel zijn er nog?” Jim wreef over zijn ogen. “Wij drieën, en nog twee. Vijf over van de 30. De hospik en een soldaat.” John knikte. “We gaan verder, ik blijf geen minuut meer hier.” Hij stond op en beende driftig weg. Chris en Jim volgden hem. John stond met de twee overgebleven mannen te praten. “Ik blijf hier niet langer, we trekken verder landinwaarts, naar Parijs, daarna naar Berlijn!” Hij merkte Chris en Jim op. “Kom op mannen, we gaan knokken.” Hij greep zij geweer en liep het strand af, met tranen in zijn ogen. Om zijn broer, maar ook om alle andere Amerikanen die hun leven gegeven hadden om een onbekend land te bevrijden...
Dit was niet mijn hele verhaal, het is nl. nog niet af. Wil je meer lezen ? stuur dan een privé bericht.
Groetjes, Artemis
“Wenn wir unseren Kindern nicht den Frieden erklären, dann werden sie später anderen den Krieg erklären…”
- YPPY
- Lid
- Berichten: 2031
- Lid geworden op: 24 okt 2002, 19:56
- Contacteer:
Spannend verhaal! Leuk dat je ook de Duitse kant erbij betrekt?
Waar heb je dit verhaal op gebaseerd? Op films toevallig? Het is namelijk net of ik een deel van Saving Private Ryan lees.
Hoe lang is de rest van je verhaal?
Waar heb je dit verhaal op gebaseerd? Op films toevallig? Het is namelijk net of ik een deel van Saving Private Ryan lees.
Hoe lang is de rest van je verhaal?
Voor lieve berichtjes, schattige dieren of wat anders leuks kun je altijd mailen.
*Weer alleen*
*Weer alleen*
- Artemis
- Lid
- Berichten: 10
- Lid geworden op: 05 jan 2003, 15:51
- Locatie: Biezelinge(Zeeland)
- Contacteer:
Hoi,
idd, van Saving Private Ryan, The Longest Day(film en boek) en toen ik op de Invasiestranden was. De titel is trouwens Invasion!, van een krantenkop in een krant over D-day.
Het hele verhaal is ong. 10 bladzijden, maar ik hoop er veel meer te schrijven! idee Ik zet gewoon de rest er ook bij:
Fritz zuchtte. Steeds kwamen er Amerikanen hun ‘heldendaden’ vastleggen op een foto. Ze hielden krijgsgevangenen onder schot en lachten naar de camera. Misselijk werd hij ervan. Zijn been klopte onder het groezelige verband, dat er al drie dagen om zat. Hij durfde ook niet te vragen of het verwisseld kon worden. Hij haatte de Amerikanen met hun lachende gezichten, na alles wat ze doorgemaakt hadden. Kon hij maar naar huis, naar zijn oude vader en moeder. Die maakten zich vast zorgen. Hij mistte zijn hond, een Duitse Herder. Hij had hem van zijn broer gekregen toen die het leger inging. Lachend hadden ze hem ‘Adolf’ genoemd, naar de Führer van het Derde Rijk. Die ‘Boheemse Korporaal’ kon van zijn part doodvallen. Was Hans er nog maar, die zou alles begrijpen. Opeens begon Fritz te snikken. Hij wilde naar huis…
John, Chris, Jim, de Hospik Larry en de soldaat Richard liepen door het prachtige landschap van Normandië. Veel tijd om daarvan te genieten hadden ze niet, want de dreiging van de Duitsers hing constant in de lucht. “Hoeveel Moffen heb jij gesloopt, Chris?” vroeg de soldaat Richard, die zichzelf nogal ‘stoer’ vond. Chris kreeg een brok in zijn keel toen hij terugdacht aan het ontzielde lichaam van de Duitser. “Eén.” zei hij. Richard lachte. “Ha! Ik heb er elf gedood! Elf van die Moffen minder! Victorie voor Amerika.” John, die vooraan liep zei: “Niets victorie! De familie van die jongens die jij gedood hebt moeten een zoon, man of vader missen!” Richard hield op met lachen en keek naar de grond. Het werd weer beangstigend stil. Een klein poosje lopen later schrokken de soldaten op van een donderslag. De lucht betrok snel en het begon te regenen. “Kom op, mannen! Daar kunnen we mooi schuilen!” riep John en hij wees naar een kapotgeschoten boerderij. De mannen begonnen harder te lopen, geen van allen had zin in een nat pak. Na een kort stukje rennen over modderige grond kwamen ze bij de boerderij. “Misschien is er nog iemand, een boer ofzo.” zei Larry bang. “Tuurlijk niet!” zei Richard en deed de deur open. De soldaten volgden hem naar binnen. Richard was intussen naar een andere kamer gegaan. De soldaten maakten het zich gemakkelijk in de woonkamer. “Shit!” hoorden ze opeens. Het was Richard. Lijkbleek kwam hij uit de kamer. “Er is een Mof daar!” zei hij. “Wat?” vroeg John verbaast. “Een zwaargewonde Mof, hij ligt daar. Onder het bloed. Het enige wat hij zei was ‘bitte’. Ik schrok me dood, man!” Larry duwde Richard opzij en ging de kamer binnen. De anderen volgden hem nieuwsgierig. Larry zat op zijn knieën bij de Duitser. De Duitser had een snee op zijn voorhoofd en zijn been was half afgerukt door een mitrailleursalvo. Alles zat onder het bloed. “Bitte!” fluisterde hij. Zijn gezicht was asgrauw. “We moeten hem helpen!” zei Larry. “Maar hij is een Mof!” riep Richard verontwaardigd. “Nou én?” beet Larry hem toe en begon Duits tegen de gewonde man te praten. Richard zuchtte en ging de kamer uit. “Wat een eikel!” gromde Larry. “Jim, wil je mijn verbanddoos even halen?” Jim knikte en ging de kamer uit. De Duitser begon weer te praten. “Wat zegt hij?” vroeg Chris, die geen woord Duits verstond. “Hij heet Fritz, hij is gevlucht uit een krijgsgevangenenkamp op het strand. In zijn vlucht werd hij neergeschoten. Hij is naar deze boerderij gekropen!” Chris en John wisten niets te zeggen. “Richard is weg!” riep Jim. Hij kwam binnen met de verbanddoos in zijn hand. “Achterlijke deserteur!” schreeuwde John en stormde de kamer uit. Larry zuchtte en zei iets tegen de Duitser. “Chris, welke bloedgroep heb jij?” Chris bestudeerde zijn Dog Tag en zei: “A positief.” Larry knikte en vroeg iets aan de Duitser. Toen zei hij tegen Chris: “Wil je bloed geven? Hij heeft het nodig.” Chris knikte, ging zitten en stroopte zijn mouw omhoog. Larry pakte de spullen die nodig waren voor een bloedtransfusie. “Jim, til de Duitser op, houd hem hoger dan Chris.” Jim knikte en zei: “Ik zal het proberen.” Gelukkig was Jim groot en behoorlijk sterk. Hij tilde de tengere Duitser met weinig moeite op. De Duitser schreeuwde van pijn. Larry praatte even tegen hem. Toen stak hij een naald in Chris’ arm en liet het bloed door een slangetje naar de Duitser gaan. Ondertussen praatte hij Duits. “Waar heb je dat geleerd?” vroeg Jim. “In Berlijn, voor de oorlog werkte ik daar.” Opeens ging de deur open en John kwam, helemaal doorweekt, binnen. “Verdomme! Hij is echt weg.” zei hij. “Larry, als je klaar bent met de bloedtransfusie houden we rust. Morgenvroeg gaan we verder.” Larry keek op en vroeg: “Wat gaan we met de Duitser doen?” John zei: “We nemen hem mee als krijgsgevangene en leveren hem af bij het eerste kamp dat we tegenkomen.” Larry knikte en zei iets tegen de Duitser. Na een poosje was hij klaar met de bloedtransfusie. Hij maakte de spullen schoon en borg ze weer op. Hij hechtte de wond snel en vakkundig en legde een verband aan. Tegen Jim zei hij: “Ondersteun de Duitser, dat brengen we hem naar die bank in de woonkamer.” Jim knikte. Samen met Larry ondersteunde hij de Duitser naar de woonkamer. Daar legden ze hem voorzichtig neer op de bank. De Duitser onderdrukte een kreet. Larry stelde hem gerust. John zei: “Vertel hem dat hij moet proberen te slapen, over 3 uur gaan we weg. Mannen, welterusten!”
Fritz kon de slaap niet vatten. Hij was bang voor de Amerikanen, al deden ze hem niets. Hij dacht terug aan hoe hij hier kwam…
Op het strand had hij het stinkende verband om zijn been er afgehaald, een reep van zijn uniform afgescheurd en er om gebonden. Vroeg in de ochtend had hij geprobeerd te lopen. Dat lukte bijna niet, maar hij moest het erop wagen. Hij was naar de verste rand van het strand gekropen, tussen de andere Duitsers door. Toen hij daar aankwam, en geen Amerikanen zag, waagde hij het erop. Hij stond moeizaam op en begon te rennen. Toen hij een paar meter gerent had klonk het geratel van een mitrailleur. Het eerste salvo leek ver weg, maar het tweede raakte hem in zijn gewonde been, dat er bijna afgerukt werd. Verdoofd door de pijn viel hij op de grond. ‘Ik ga dood!’ hamerde het door zijn hoofd. Hij bleef liggen, wachtend op de Amerikanen die hem neergeschoten hadden. Ze kwamen niet. Na een hele poos durfde hij rond te kijken. Hij lag in het hoge gras, ongeveer 20 meter van een klein huisje. Hij keek nog eens goed naar het huis en zag een mitrailleur verdekt opgesteld staan achter een van de ramen. Hij begon te kruipen door het hoge gras. Niemand had hem gezien. Zijn zwaargewonde been liet een bloedspoor in het gras achter. Na wat voor Fritz uren leken, in werkelijkheid een paar minuten, kwam hij bij een boerderij. Hij had de deur geopend en toen hij niemand zag verborg zich in een klein kamertje. Daar zat hij een poos, bijna leeggebloed. Toen hadden de Amerikanen hem gevonden en geholpen. Wat ze verder met hem gingen doen wist hij niet, dus hij vreesde het ergste…
“Mannen!” riep John. Duf keken de slaapdronken soldaten hem aan. “Wakker worden, we gaan.” zei John. De soldaten stonden op en Larry en Chris ondersteunden de Duitser. Toen stapten ze naar buiten, de striemende regen in. De mannen waren meteen klaarwakker. “Kunnen we niet nog een uur wachten?” vroeg Jim op een klagerige toon. “Nee.” antwoordde John kortaf. Zwijgend stapten de doorweekte soldaten door de stromende regen. Af en toe zei Larry iets tegen de Duitser. Ze kwamen bij wat volgens Jim de hoofdweg was. “Volgen we de weg?” vroeg Larry. “Ja,” zei John, “Dat loopt een stuk makkelijker en we komen sneller vooruit. Misschien is er ergens een kamp en is Richard daar.” De soldaten begonnen de weg te volgen. Na enkele minuten werd de hoofdweg versperd door een kapotte Duitse tank. “We nemen hier even rust.” zei John. Hij ging samen met Chris en Jim op de tank zitten. Opeens hoorden ze Duits geschreeuw. Het klonk vlakbij. John gaf het bevel om door te lopen. Snel liepen de soldaten langs de tank. Daarachter liep de hoofdweg verder. Ongeveer honderd meter verder verdween de hoofdweg in een bos. “Gaan we daar doorheen?” vroeg Jim. John knikte. “Misschien zitten daar Duitsers. We moeten voorzichtig zijn!” De soldaten begonnen weer te lopen. Toen ze vlak bij het bos waren hield het op met regenen. De lucht klaarde op en een waterig zonnetje werd zichtbaar. Aan de rand van het bos gebaarde John dat ze halt moesten houden. Hij pakte zijn verrekijker en speurde de omgeving af. “Ik zie niets.” zei hij. “We gaan verder.” De soldaten stonden op en gingen het bos in. In het bos was het doodstil. Het enige geluid wat ze hoorden was water dat van de bomen op de grond droop. Af en toe kreunde de Duitser of zei Larry iets tegen hem. Na een klein kwartiertje maakte de hoofdweg een scherpe bocht naar rechts. De soldaten sloegen de bocht om en stonden recht voor een groepje van vier Duitsers. De beide groepen staarden elkaar aan, dodelijk geschrokken. Niemand greep naar zijn geweer. De Duitse bevelhebber keek naar de gewonde Duitser. Hij zei iets tegen zijn soldaten. Zwijgend passeerden de Duitsers. De Amerikanen bleven staan, niet beseffend wat er gebeurt was. Pas na enkele minuten liepen ze door, op weg naar een nog onbekende bestemming.
Na uren gelopen te hebben kwamen de uitgeputte soldaten eindelijk aan bij een kamp. Overal lagen gewonden. “Larry,” zei John, “Kijk of je kunt helpen. Wij brengen de Duitser weg.” Larry knikte en verdween tussen de gewonden. Chris en Jim hielpen de Duitser. Ze liepen achter John aan. “Wacht hier.” zei John en ging een tent binnen. Even later kwam hij weer naar buiten. “We kunnen de Duitser hier laten, volg me maar.” Chris en Jim volgden John naar een plek buiten het kamp waar krijgsgevangenen in een ‘krijgsgevangenenkooi’ zaten. (Krijgsgevangenenkooi: een omheining van houten palen en prikkeldraad) De ongeveer twintig Duitsers werden bewaakt door een Amerikaan met een machinegeweer. “Hello boys!” riep de man vrolijk. “Komen jullie er nog een brengen?” John knikte en zei: “Hij is gewond, onze hospik heeft hem weer opgelapt.” De Amerikaan knikte en zei: “Til hem maar over de omheining.” Chris en Jim tilden de Duitser over de omheining. Ze gingen terug naar het kamp, om Larry te zoeken. Ze vonden hem bij een Britse para. Zijn handen en uniform zaten onder het bloed. “Larry,” zei John, “Maak je handen schoon en kom mee, we gaan de kaart eens bestuderen.” Larry veegde zijn handen af aan een doek en liep achter John aan. De soldaten zochten iets wat voor een tafel door kon gaan. Al snel vonden ze een tafel met 3 poten. John spreidde de kaart uit op de tafel en wees het Omaha-strand aan. “Hier zijn we aan land gegaan.” zei hij. Hij volgde de hoofdweg met zijn vinger. Bij het bos stopte hij en zei glimlachend: “Hier gebeurde het Duitse wonder. En hier,” Hij wees naar de plek waar het kamp ongeveer lag, “zijn we nu. We gaan morgen op goed geluk verder, om Richard te vinden.” De vermoeide soldaten slaakten een zucht van verlichting. “Zoek maar een plaats om te rusten, en Larry, kijk of je verder kunt helpen.” Larry stond op en liep naar een paar andere hospikken die bezig waren met een operatie. Daar knielde hij neer en hielp waar hij kon. De andere soldaten zochten een plaats om te rusten. Die vonden ze een klein eindje bij het kamp vandaan, tussen een paar bomen. Uitgeput ploften de soldaten neer, genietend van hun rustpauze.
Fritz keek op omdat iemand hem aansprak. “Hallo, maat.” zei een soldaat van een jaar of twintig. Fritz richtte zich iets op om hem beter te kunnen zien. De soldaat leunde op een stuk hout. “Wie ben jij?” vroeg hij. “Fritz, ik kom uit die bunkers op het strand. Amerikanen hebben me hier gebracht. Hoe komt u hier?” De man lachte en zei: “Zeg alsjeblieft geen u, jongen! Ik ben Jürgen.” Jürgen ging naast Fritz zitten. “Waar kom je nou vandaan?” vroeg Fritz. Jürgen zuchtte en keek naar de grond. “Ik weet niet waar ik moet beginnen.”zei hij. Hij zuchtte nog eens en begon toe te vertellen: “Ik ben een veteraan van het Stalingradfront. Ik ben geen SS-er. Ik zat in een gewoon bataljon van de Wehrmacht. Ik de herfst van ’42 werd ons bataljon in de trein gestouwd en naar het front gebracht. Die rit was vreselijk. Vanuit Polen, waar we getraind waren, begon de reis. Dagen stonden we in de trein, leunend op elkaar. We hadden wel eten gehad, maar dat was niet genoeg voor de hele reis. Niets werd er gezegd over onze bestemming. Er waren wel geruchten over het gevreesde Stalingrad, maar niemand geloofde dat een onvoldoende getraind bataljon als dat van ons daarheen gestuurd werd. We hadden alleen geschoten met rubberen kogels! Maar, Stalingrad werd toch onze bestemming. Enkele kilometers van het front verwijderd konden we het oorlogsgeluid al horen. We reden vlak daarna een klein stationnetje binnen. Eindelijk mochten we uit de trein. Het station was overvol met gewonden die wachten op vervoer. Wat ik daar gezien heb… Mannen, jongens zelfs, zonder armen, benen, opengereten lichamen en zelfs een man zonder gezicht…” Jürgen is even stil bij de herinnering maar gaat dapper verder: “We kregen korte informatie over de situatie op het front. De SS-sergeant die ons die informatie gaf was zenuwachtig en je kon van zijn gezicht aflezen hoe het ging in Stalingrad. Slecht. Maar dat durfde hij niet te zeggen. Ook kregen we informatie over de meest gevreesde wapens. De Stalinorgels. Deze vuren granaten af die eerst oorverdovend janken en dan met een knisperend, bijna onhoorbaar geluid op je af komen. Gruwelijke dingen. Ik heb er een deel van mijn voet bij verloren zoals je ziet. Dat gebeurde toen ik ongeveer voor de vijfde keer naar het front ging, om gewonden te halen. Je moest de hele weg kruipen, anders schoten de Russen je kapot. De taak van ons bataljon was het halen van gewonden uit de voorste linies. Ik was bezig een gewonde op een brancard vast te binden, om te voorkomen dat hij eraf viel. Opeens hoorde ik een knisperend geluid. In paniek heb ik de gewonde laten liggen en heb zelf dekking gezocht. Dat vergeef ik mezelf nooit! Ik zocht dekking terwijl de granaat met een oorverdovende klap insloeg. Een scherf sneed de bovenkant van mijn voet, tot aan mijn hiel, eraf. Het was of er duizenden messen in mijn voet sneden. Ik denk dat jij dat gevoel ook wel kent, aan de verwondingen te zien. Murw gebeukt door het oorlogsgeweld ben ik wezenloos naar de gewonde gaan zoeken. Geen spoortje heb ik van hem teruggevonden. Ik begon terug te kruipen naar het stationnetje. Halverwege werd ik gevonden door mannen van mijn bataljon. Zij namen we mee terug naar het station. Daar hebben ze met geholpen en kon ik met een vliegtuigje terug naar Duitsland. Het was een wonder dat ze met terugstuurden. In Duitsland ben ik verder verpleegt en omdat ik mijn hiel nog had om op te lopen stuurden ze me in de winter van ‘43 naar de Atlantikwall. Daar gebeurde volgens mijn bevelhebber niets. De invasie, als die al kwam, komt bij het Nauw van Calais zei hij. Ik hoefde alleen maar te zitten en naar de vogeltjes te kijken zei hij. Mooi niet! Mijn bunker werd getroffen door een mortier van de eerste golf aanvalstroepen. Ik heb het overleeft en ben weggerend, wat al bijna niet lukte. Ik heb een uurtje gelopen tot ik bij dit bos kwam. Daar heb ik me verstopt, maar toch hebben de Amerikanen me gevonden. Nu zit ik hier dus. De ‘hoge heren’ in Berlijn hebben een grote fout gemaakt, en als je het mij vraagt gaat ons Duizendjarig Rijk verliezen, zoals bij Stalingrad. Het zal nog wel even duren voordat Hitler dat door heeft. En dat zal ten koste gaan van duizenden mensenlevens. In Stalingrad is het hele Zesde Leger weggevaagd. Hoe ik dat weet is logisch. Steeds kreeg ik overlijdensberichten van gesneuvelde kameraden. Niemand die het iets kan schelen, er is al een nieuw Zesde Leger. Misschien zijn er nog overlevende in de kampen in Siberië, wat ik betwijfel. Wij zitten dan tenminste in Engeland, maat!” Jürgen stopte met praten omdat er geschreeuwd werd door een Amerikaan. Er werd geschreeuwd dat ze op moesten staan en terug moesten marcheren naar het Omaha-strand om daar verscheept te worden naar Engeland. Hulpeloos keek Fritz Jürgen aan, want hij kon immers niet lopen. “Leun maar op mij.” zei Jürgen meelevend. Kreunend stond Fritz op en leunde op Jürgen. Jürgen leunde op zijn stok. De krijgsgevangenenkooi werd geopend en de ongeveer twintig mannen stonde op. Fritz en Jürgen liepen achteraan. Bewaakt door vijf Geallieerde soldaten liepen de Duitsers terug naar het strand. Na een uurtje moeizaam te hebben gelopen kwamen ook Jürgen en Fritz aan op het strand. Leunend op elkaar strompelden de twee invalide soldaten van elk amper twintig jaar strompelden een schip binnen. Hun oorlog was voorbij…
De soldaten komen ook nog in Carentan terecht, waar ze met Easy Companie vechten(Band of Brothers!) Maar die aflevering moet ik nog even bestuderen
Groetjes!
Artemis
idd, van Saving Private Ryan, The Longest Day(film en boek) en toen ik op de Invasiestranden was. De titel is trouwens Invasion!, van een krantenkop in een krant over D-day.
Het hele verhaal is ong. 10 bladzijden, maar ik hoop er veel meer te schrijven! idee Ik zet gewoon de rest er ook bij:
Fritz zuchtte. Steeds kwamen er Amerikanen hun ‘heldendaden’ vastleggen op een foto. Ze hielden krijgsgevangenen onder schot en lachten naar de camera. Misselijk werd hij ervan. Zijn been klopte onder het groezelige verband, dat er al drie dagen om zat. Hij durfde ook niet te vragen of het verwisseld kon worden. Hij haatte de Amerikanen met hun lachende gezichten, na alles wat ze doorgemaakt hadden. Kon hij maar naar huis, naar zijn oude vader en moeder. Die maakten zich vast zorgen. Hij mistte zijn hond, een Duitse Herder. Hij had hem van zijn broer gekregen toen die het leger inging. Lachend hadden ze hem ‘Adolf’ genoemd, naar de Führer van het Derde Rijk. Die ‘Boheemse Korporaal’ kon van zijn part doodvallen. Was Hans er nog maar, die zou alles begrijpen. Opeens begon Fritz te snikken. Hij wilde naar huis…
John, Chris, Jim, de Hospik Larry en de soldaat Richard liepen door het prachtige landschap van Normandië. Veel tijd om daarvan te genieten hadden ze niet, want de dreiging van de Duitsers hing constant in de lucht. “Hoeveel Moffen heb jij gesloopt, Chris?” vroeg de soldaat Richard, die zichzelf nogal ‘stoer’ vond. Chris kreeg een brok in zijn keel toen hij terugdacht aan het ontzielde lichaam van de Duitser. “Eén.” zei hij. Richard lachte. “Ha! Ik heb er elf gedood! Elf van die Moffen minder! Victorie voor Amerika.” John, die vooraan liep zei: “Niets victorie! De familie van die jongens die jij gedood hebt moeten een zoon, man of vader missen!” Richard hield op met lachen en keek naar de grond. Het werd weer beangstigend stil. Een klein poosje lopen later schrokken de soldaten op van een donderslag. De lucht betrok snel en het begon te regenen. “Kom op, mannen! Daar kunnen we mooi schuilen!” riep John en hij wees naar een kapotgeschoten boerderij. De mannen begonnen harder te lopen, geen van allen had zin in een nat pak. Na een kort stukje rennen over modderige grond kwamen ze bij de boerderij. “Misschien is er nog iemand, een boer ofzo.” zei Larry bang. “Tuurlijk niet!” zei Richard en deed de deur open. De soldaten volgden hem naar binnen. Richard was intussen naar een andere kamer gegaan. De soldaten maakten het zich gemakkelijk in de woonkamer. “Shit!” hoorden ze opeens. Het was Richard. Lijkbleek kwam hij uit de kamer. “Er is een Mof daar!” zei hij. “Wat?” vroeg John verbaast. “Een zwaargewonde Mof, hij ligt daar. Onder het bloed. Het enige wat hij zei was ‘bitte’. Ik schrok me dood, man!” Larry duwde Richard opzij en ging de kamer binnen. De anderen volgden hem nieuwsgierig. Larry zat op zijn knieën bij de Duitser. De Duitser had een snee op zijn voorhoofd en zijn been was half afgerukt door een mitrailleursalvo. Alles zat onder het bloed. “Bitte!” fluisterde hij. Zijn gezicht was asgrauw. “We moeten hem helpen!” zei Larry. “Maar hij is een Mof!” riep Richard verontwaardigd. “Nou én?” beet Larry hem toe en begon Duits tegen de gewonde man te praten. Richard zuchtte en ging de kamer uit. “Wat een eikel!” gromde Larry. “Jim, wil je mijn verbanddoos even halen?” Jim knikte en ging de kamer uit. De Duitser begon weer te praten. “Wat zegt hij?” vroeg Chris, die geen woord Duits verstond. “Hij heet Fritz, hij is gevlucht uit een krijgsgevangenenkamp op het strand. In zijn vlucht werd hij neergeschoten. Hij is naar deze boerderij gekropen!” Chris en John wisten niets te zeggen. “Richard is weg!” riep Jim. Hij kwam binnen met de verbanddoos in zijn hand. “Achterlijke deserteur!” schreeuwde John en stormde de kamer uit. Larry zuchtte en zei iets tegen de Duitser. “Chris, welke bloedgroep heb jij?” Chris bestudeerde zijn Dog Tag en zei: “A positief.” Larry knikte en vroeg iets aan de Duitser. Toen zei hij tegen Chris: “Wil je bloed geven? Hij heeft het nodig.” Chris knikte, ging zitten en stroopte zijn mouw omhoog. Larry pakte de spullen die nodig waren voor een bloedtransfusie. “Jim, til de Duitser op, houd hem hoger dan Chris.” Jim knikte en zei: “Ik zal het proberen.” Gelukkig was Jim groot en behoorlijk sterk. Hij tilde de tengere Duitser met weinig moeite op. De Duitser schreeuwde van pijn. Larry praatte even tegen hem. Toen stak hij een naald in Chris’ arm en liet het bloed door een slangetje naar de Duitser gaan. Ondertussen praatte hij Duits. “Waar heb je dat geleerd?” vroeg Jim. “In Berlijn, voor de oorlog werkte ik daar.” Opeens ging de deur open en John kwam, helemaal doorweekt, binnen. “Verdomme! Hij is echt weg.” zei hij. “Larry, als je klaar bent met de bloedtransfusie houden we rust. Morgenvroeg gaan we verder.” Larry keek op en vroeg: “Wat gaan we met de Duitser doen?” John zei: “We nemen hem mee als krijgsgevangene en leveren hem af bij het eerste kamp dat we tegenkomen.” Larry knikte en zei iets tegen de Duitser. Na een poosje was hij klaar met de bloedtransfusie. Hij maakte de spullen schoon en borg ze weer op. Hij hechtte de wond snel en vakkundig en legde een verband aan. Tegen Jim zei hij: “Ondersteun de Duitser, dat brengen we hem naar die bank in de woonkamer.” Jim knikte. Samen met Larry ondersteunde hij de Duitser naar de woonkamer. Daar legden ze hem voorzichtig neer op de bank. De Duitser onderdrukte een kreet. Larry stelde hem gerust. John zei: “Vertel hem dat hij moet proberen te slapen, over 3 uur gaan we weg. Mannen, welterusten!”
Fritz kon de slaap niet vatten. Hij was bang voor de Amerikanen, al deden ze hem niets. Hij dacht terug aan hoe hij hier kwam…
Op het strand had hij het stinkende verband om zijn been er afgehaald, een reep van zijn uniform afgescheurd en er om gebonden. Vroeg in de ochtend had hij geprobeerd te lopen. Dat lukte bijna niet, maar hij moest het erop wagen. Hij was naar de verste rand van het strand gekropen, tussen de andere Duitsers door. Toen hij daar aankwam, en geen Amerikanen zag, waagde hij het erop. Hij stond moeizaam op en begon te rennen. Toen hij een paar meter gerent had klonk het geratel van een mitrailleur. Het eerste salvo leek ver weg, maar het tweede raakte hem in zijn gewonde been, dat er bijna afgerukt werd. Verdoofd door de pijn viel hij op de grond. ‘Ik ga dood!’ hamerde het door zijn hoofd. Hij bleef liggen, wachtend op de Amerikanen die hem neergeschoten hadden. Ze kwamen niet. Na een hele poos durfde hij rond te kijken. Hij lag in het hoge gras, ongeveer 20 meter van een klein huisje. Hij keek nog eens goed naar het huis en zag een mitrailleur verdekt opgesteld staan achter een van de ramen. Hij begon te kruipen door het hoge gras. Niemand had hem gezien. Zijn zwaargewonde been liet een bloedspoor in het gras achter. Na wat voor Fritz uren leken, in werkelijkheid een paar minuten, kwam hij bij een boerderij. Hij had de deur geopend en toen hij niemand zag verborg zich in een klein kamertje. Daar zat hij een poos, bijna leeggebloed. Toen hadden de Amerikanen hem gevonden en geholpen. Wat ze verder met hem gingen doen wist hij niet, dus hij vreesde het ergste…
“Mannen!” riep John. Duf keken de slaapdronken soldaten hem aan. “Wakker worden, we gaan.” zei John. De soldaten stonden op en Larry en Chris ondersteunden de Duitser. Toen stapten ze naar buiten, de striemende regen in. De mannen waren meteen klaarwakker. “Kunnen we niet nog een uur wachten?” vroeg Jim op een klagerige toon. “Nee.” antwoordde John kortaf. Zwijgend stapten de doorweekte soldaten door de stromende regen. Af en toe zei Larry iets tegen de Duitser. Ze kwamen bij wat volgens Jim de hoofdweg was. “Volgen we de weg?” vroeg Larry. “Ja,” zei John, “Dat loopt een stuk makkelijker en we komen sneller vooruit. Misschien is er ergens een kamp en is Richard daar.” De soldaten begonnen de weg te volgen. Na enkele minuten werd de hoofdweg versperd door een kapotte Duitse tank. “We nemen hier even rust.” zei John. Hij ging samen met Chris en Jim op de tank zitten. Opeens hoorden ze Duits geschreeuw. Het klonk vlakbij. John gaf het bevel om door te lopen. Snel liepen de soldaten langs de tank. Daarachter liep de hoofdweg verder. Ongeveer honderd meter verder verdween de hoofdweg in een bos. “Gaan we daar doorheen?” vroeg Jim. John knikte. “Misschien zitten daar Duitsers. We moeten voorzichtig zijn!” De soldaten begonnen weer te lopen. Toen ze vlak bij het bos waren hield het op met regenen. De lucht klaarde op en een waterig zonnetje werd zichtbaar. Aan de rand van het bos gebaarde John dat ze halt moesten houden. Hij pakte zijn verrekijker en speurde de omgeving af. “Ik zie niets.” zei hij. “We gaan verder.” De soldaten stonden op en gingen het bos in. In het bos was het doodstil. Het enige geluid wat ze hoorden was water dat van de bomen op de grond droop. Af en toe kreunde de Duitser of zei Larry iets tegen hem. Na een klein kwartiertje maakte de hoofdweg een scherpe bocht naar rechts. De soldaten sloegen de bocht om en stonden recht voor een groepje van vier Duitsers. De beide groepen staarden elkaar aan, dodelijk geschrokken. Niemand greep naar zijn geweer. De Duitse bevelhebber keek naar de gewonde Duitser. Hij zei iets tegen zijn soldaten. Zwijgend passeerden de Duitsers. De Amerikanen bleven staan, niet beseffend wat er gebeurt was. Pas na enkele minuten liepen ze door, op weg naar een nog onbekende bestemming.
Na uren gelopen te hebben kwamen de uitgeputte soldaten eindelijk aan bij een kamp. Overal lagen gewonden. “Larry,” zei John, “Kijk of je kunt helpen. Wij brengen de Duitser weg.” Larry knikte en verdween tussen de gewonden. Chris en Jim hielpen de Duitser. Ze liepen achter John aan. “Wacht hier.” zei John en ging een tent binnen. Even later kwam hij weer naar buiten. “We kunnen de Duitser hier laten, volg me maar.” Chris en Jim volgden John naar een plek buiten het kamp waar krijgsgevangenen in een ‘krijgsgevangenenkooi’ zaten. (Krijgsgevangenenkooi: een omheining van houten palen en prikkeldraad) De ongeveer twintig Duitsers werden bewaakt door een Amerikaan met een machinegeweer. “Hello boys!” riep de man vrolijk. “Komen jullie er nog een brengen?” John knikte en zei: “Hij is gewond, onze hospik heeft hem weer opgelapt.” De Amerikaan knikte en zei: “Til hem maar over de omheining.” Chris en Jim tilden de Duitser over de omheining. Ze gingen terug naar het kamp, om Larry te zoeken. Ze vonden hem bij een Britse para. Zijn handen en uniform zaten onder het bloed. “Larry,” zei John, “Maak je handen schoon en kom mee, we gaan de kaart eens bestuderen.” Larry veegde zijn handen af aan een doek en liep achter John aan. De soldaten zochten iets wat voor een tafel door kon gaan. Al snel vonden ze een tafel met 3 poten. John spreidde de kaart uit op de tafel en wees het Omaha-strand aan. “Hier zijn we aan land gegaan.” zei hij. Hij volgde de hoofdweg met zijn vinger. Bij het bos stopte hij en zei glimlachend: “Hier gebeurde het Duitse wonder. En hier,” Hij wees naar de plek waar het kamp ongeveer lag, “zijn we nu. We gaan morgen op goed geluk verder, om Richard te vinden.” De vermoeide soldaten slaakten een zucht van verlichting. “Zoek maar een plaats om te rusten, en Larry, kijk of je verder kunt helpen.” Larry stond op en liep naar een paar andere hospikken die bezig waren met een operatie. Daar knielde hij neer en hielp waar hij kon. De andere soldaten zochten een plaats om te rusten. Die vonden ze een klein eindje bij het kamp vandaan, tussen een paar bomen. Uitgeput ploften de soldaten neer, genietend van hun rustpauze.
Fritz keek op omdat iemand hem aansprak. “Hallo, maat.” zei een soldaat van een jaar of twintig. Fritz richtte zich iets op om hem beter te kunnen zien. De soldaat leunde op een stuk hout. “Wie ben jij?” vroeg hij. “Fritz, ik kom uit die bunkers op het strand. Amerikanen hebben me hier gebracht. Hoe komt u hier?” De man lachte en zei: “Zeg alsjeblieft geen u, jongen! Ik ben Jürgen.” Jürgen ging naast Fritz zitten. “Waar kom je nou vandaan?” vroeg Fritz. Jürgen zuchtte en keek naar de grond. “Ik weet niet waar ik moet beginnen.”zei hij. Hij zuchtte nog eens en begon toe te vertellen: “Ik ben een veteraan van het Stalingradfront. Ik ben geen SS-er. Ik zat in een gewoon bataljon van de Wehrmacht. Ik de herfst van ’42 werd ons bataljon in de trein gestouwd en naar het front gebracht. Die rit was vreselijk. Vanuit Polen, waar we getraind waren, begon de reis. Dagen stonden we in de trein, leunend op elkaar. We hadden wel eten gehad, maar dat was niet genoeg voor de hele reis. Niets werd er gezegd over onze bestemming. Er waren wel geruchten over het gevreesde Stalingrad, maar niemand geloofde dat een onvoldoende getraind bataljon als dat van ons daarheen gestuurd werd. We hadden alleen geschoten met rubberen kogels! Maar, Stalingrad werd toch onze bestemming. Enkele kilometers van het front verwijderd konden we het oorlogsgeluid al horen. We reden vlak daarna een klein stationnetje binnen. Eindelijk mochten we uit de trein. Het station was overvol met gewonden die wachten op vervoer. Wat ik daar gezien heb… Mannen, jongens zelfs, zonder armen, benen, opengereten lichamen en zelfs een man zonder gezicht…” Jürgen is even stil bij de herinnering maar gaat dapper verder: “We kregen korte informatie over de situatie op het front. De SS-sergeant die ons die informatie gaf was zenuwachtig en je kon van zijn gezicht aflezen hoe het ging in Stalingrad. Slecht. Maar dat durfde hij niet te zeggen. Ook kregen we informatie over de meest gevreesde wapens. De Stalinorgels. Deze vuren granaten af die eerst oorverdovend janken en dan met een knisperend, bijna onhoorbaar geluid op je af komen. Gruwelijke dingen. Ik heb er een deel van mijn voet bij verloren zoals je ziet. Dat gebeurde toen ik ongeveer voor de vijfde keer naar het front ging, om gewonden te halen. Je moest de hele weg kruipen, anders schoten de Russen je kapot. De taak van ons bataljon was het halen van gewonden uit de voorste linies. Ik was bezig een gewonde op een brancard vast te binden, om te voorkomen dat hij eraf viel. Opeens hoorde ik een knisperend geluid. In paniek heb ik de gewonde laten liggen en heb zelf dekking gezocht. Dat vergeef ik mezelf nooit! Ik zocht dekking terwijl de granaat met een oorverdovende klap insloeg. Een scherf sneed de bovenkant van mijn voet, tot aan mijn hiel, eraf. Het was of er duizenden messen in mijn voet sneden. Ik denk dat jij dat gevoel ook wel kent, aan de verwondingen te zien. Murw gebeukt door het oorlogsgeweld ben ik wezenloos naar de gewonde gaan zoeken. Geen spoortje heb ik van hem teruggevonden. Ik begon terug te kruipen naar het stationnetje. Halverwege werd ik gevonden door mannen van mijn bataljon. Zij namen we mee terug naar het station. Daar hebben ze met geholpen en kon ik met een vliegtuigje terug naar Duitsland. Het was een wonder dat ze met terugstuurden. In Duitsland ben ik verder verpleegt en omdat ik mijn hiel nog had om op te lopen stuurden ze me in de winter van ‘43 naar de Atlantikwall. Daar gebeurde volgens mijn bevelhebber niets. De invasie, als die al kwam, komt bij het Nauw van Calais zei hij. Ik hoefde alleen maar te zitten en naar de vogeltjes te kijken zei hij. Mooi niet! Mijn bunker werd getroffen door een mortier van de eerste golf aanvalstroepen. Ik heb het overleeft en ben weggerend, wat al bijna niet lukte. Ik heb een uurtje gelopen tot ik bij dit bos kwam. Daar heb ik me verstopt, maar toch hebben de Amerikanen me gevonden. Nu zit ik hier dus. De ‘hoge heren’ in Berlijn hebben een grote fout gemaakt, en als je het mij vraagt gaat ons Duizendjarig Rijk verliezen, zoals bij Stalingrad. Het zal nog wel even duren voordat Hitler dat door heeft. En dat zal ten koste gaan van duizenden mensenlevens. In Stalingrad is het hele Zesde Leger weggevaagd. Hoe ik dat weet is logisch. Steeds kreeg ik overlijdensberichten van gesneuvelde kameraden. Niemand die het iets kan schelen, er is al een nieuw Zesde Leger. Misschien zijn er nog overlevende in de kampen in Siberië, wat ik betwijfel. Wij zitten dan tenminste in Engeland, maat!” Jürgen stopte met praten omdat er geschreeuwd werd door een Amerikaan. Er werd geschreeuwd dat ze op moesten staan en terug moesten marcheren naar het Omaha-strand om daar verscheept te worden naar Engeland. Hulpeloos keek Fritz Jürgen aan, want hij kon immers niet lopen. “Leun maar op mij.” zei Jürgen meelevend. Kreunend stond Fritz op en leunde op Jürgen. Jürgen leunde op zijn stok. De krijgsgevangenenkooi werd geopend en de ongeveer twintig mannen stonde op. Fritz en Jürgen liepen achteraan. Bewaakt door vijf Geallieerde soldaten liepen de Duitsers terug naar het strand. Na een uurtje moeizaam te hebben gelopen kwamen ook Jürgen en Fritz aan op het strand. Leunend op elkaar strompelden de twee invalide soldaten van elk amper twintig jaar strompelden een schip binnen. Hun oorlog was voorbij…
De soldaten komen ook nog in Carentan terecht, waar ze met Easy Companie vechten(Band of Brothers!) Maar die aflevering moet ik nog even bestuderen
Groetjes!
Artemis
“Wenn wir unseren Kindern nicht den Frieden erklären, dann werden sie später anderen den Krieg erklären…”
- microgolfoven
- Lid
- Berichten: 41
- Lid geworden op: 10 nov 2002, 10:58
- Locatie: Vlaanderen
- Artemis
- Lid
- Berichten: 10
- Lid geworden op: 05 jan 2003, 15:51
- Locatie: Biezelinge(Zeeland)
- Contacteer:
- YPPY
- Lid
- Berichten: 2031
- Lid geworden op: 24 okt 2002, 19:56
- Contacteer:
-
- Lid
- Berichten: 14
- Lid geworden op: 26 jan 2003, 10:42
- Locatie: Burgum
- Contacteer:
- Artemis
- Lid
- Berichten: 10
- Lid geworden op: 05 jan 2003, 15:51
- Locatie: Biezelinge(Zeeland)
- Contacteer:
- YPPY
- Lid
- Berichten: 2031
- Lid geworden op: 24 okt 2002, 19:56
- Contacteer:
- Artemis
- Lid
- Berichten: 10
- Lid geworden op: 05 jan 2003, 15:51
- Locatie: Biezelinge(Zeeland)
- Contacteer:
Ik blijf het hier gewoon posten, maar ik weet niets meer...
In de zomervakantie ga ik het slot schrijven, ik ga dan naar Omaha en beschrijf hoe het daar is
Ik ben nu bezig aan een stuk over Carentan, maar ik heb de aflevering van BoB niet meer op de video... Zodra ik weer iets heb post ik het, hoor!
×××
Artemis
In de zomervakantie ga ik het slot schrijven, ik ga dan naar Omaha en beschrijf hoe het daar is
Ik ben nu bezig aan een stuk over Carentan, maar ik heb de aflevering van BoB niet meer op de video... Zodra ik weer iets heb post ik het, hoor!
×××
Artemis
“Wenn wir unseren Kindern nicht den Frieden erklären, dann werden sie später anderen den Krieg erklären…”
-
- Lid
- Berichten: 14
- Lid geworden op: 26 jan 2003, 10:42
- Locatie: Burgum
- Contacteer:
- mauser
- Lid
- Berichten: 195
- Lid geworden op: 27 dec 2003, 11:11
- Locatie: horst
Will, een veteraan van Duinkerken. De soldaten gingen staan, soms boven op elkaar, zo vol zat de landingsboot. Door de nevel zagen ze Omaha Beach liggen.
een amerikaan die veteraan is van duinkerken???
verder een heel mooi stuk mijn complimenten
een amerikaan die veteraan is van duinkerken???
verder een heel mooi stuk mijn complimenten
It's not about dying for your country. It's about lettig your enemy's die for theirs!!
- Miesjel
- Lid
- Berichten: 3050
- Lid geworden op: 07 dec 2003, 20:02
“Thunder…Thunder.” Hij fluisterde het wachtwoord dat beantwoord moest worden met flash, steeds zachter. “Flash maat.” zei Chris als troost voor zijn stervende vriend.
Moest "Thunder" niet met "Lightning" beantwoord worden?
Moest "Thunder" niet met "Lightning" beantwoord worden?
Voor elk probleem is er een oplossing, dus dat is het probleem niet.
De oplossing, dat is het probleem.
De oplossing, dat is het probleem.