Zaterdag 10 september 2005 - Om maar met de conclusie te beginnen: Titia Bozuwa-Wetselaar heeft met ‘In de schaduw van de Grote Kerk’ een fantastisch boek over de Tweede Wereldoorlog geschreven. Dat bovendien landelijk aandacht verdient.
In de roman haalt zij herinneringen op aan haar jeugd in Breda. Zij was zeven toen de oorlog en Duitse bezetting begonnen. Maar door haar herinneringen, aangevuld met haar kennis van later, te boek te stellen, laat Bozuwa-Wetselaar de lezers vooral de gruwelen van die tijd zien door de ogen van een meisje. Alleen al door de romanvorm gaat een vergelijking met Anne Frank niet op, maar toch dringt die zich nu en dan wel op. Dat Bredanaars hun stad als decor herkennen, is in feite bijzaak.
‘In de schaduw van de Grote Kerk’ verschijnt volgende week bij Uitgeverij Van Kemenade. Het is de vertaling van ‘In the schadow of the cathedral’. Daarvan zijn, sinds het boek in 2004 in de Verenigde Staten van de pers kwam, duizenden exemplaren verkocht. Bozuwa-Wetselaar is in 1957 met haar Nederlandse echtgenoot geëmigreerd naar Wakefield, New Hampshire. Zij is de dochter van Gerard Wetselaar, die tot 1962 zijn apotheek voerde op de hoek van de Grote Markt en het Kerkplein, nu ligt daar de kaalslag van de afgebrande Drie Gezusters. De schrijfster is dus in het hartje van de stad opgegroeid, letterlijk in de schaduw van de Grote Kerk.
Uiteraard beschrijft zij de massale vlucht uit de stad in mei 1940 en de bevrijding door de Eerste Poolse Pantserdivisie ruim vier jaar later.
Maar zij laat het niet bij die, reeds door anderen zo vaak beschreven, historische feiten. Het gaat bij haar met name over persoonlijke herinneringen. Zo liep zij in 1941 eens samen met haar joodse vriendinnetje Carrie Goldstein van de nutsschool aan de Boeimeersingel naar huis. „Ineens merkte ik dat er twee Duitse soldaten achter ons liepen. Ik zag Carrie verstijven. Ze keek recht voor zich uit en bleef maar naar het modderige water van de Mark staren. Toen ik omkeek zag ik de soldaten, die luidruchtig over het pad liepen. Ze lachten zoals mensen soms doen als ze uit een café komen. Nu bleven ze staan. Ze riepen en lachten naar elkaar. Toen stak er één zijn hand in zijn lange overjas en haalde een handgranaat tevoorschijn. Mijn hart klopte in mijn keel. Wat waren ze van plan? Maar voordat ik daar verder over kon nadenken, trok de soldaat de slagpin uit de granaat en gooide hem in de Mark. Een fontein van donker water spoot op uit de rivier, en tientallen dode vissen kwamen naar de oppervlakte. Ik pakte Carrie’s hand.“
Nog veel aangrijpender is het afscheid van de twee vriendinnetjes twee jaar later. Het gezin Goldstein stond plotseling in de apotheek aan de Grote Markt. „‘Hallo Carrie’, zei ik. Ik voelde me ongemakkelijk. Waarom was ze hier? Het was toch verboden voor haar om met niet-joden om te gaan? En als ze er nou eens achter zouden komen? Ik schrok ook van de gele Davidsster op haar jas. Ik had dat al wel eens gezien bij mensen die ik niet kende. Maar bij Carrie...?“ Zoals de meeste joden in Nederland werden de Goldsteins door de Duitsers afgevoerd naar Westerbork en vergast in Auschwitz.
Oorlog en bezetting zijn door de ogen van Bozuwa-Wetselaar zeker geen wereld in zwart-wit. Het medicijn dat haar in die dagen van een infectieziekte redt, is van Duitse makelij. En het kaalscheren van Bredase vrouwen die het aanlegden met Duitse militairen vindt ze niet om aan te zien. Ook beschrijft zij hoe het is om sinterklaas te vieren tijdens de bezetting, hoe de vakanties zijn in het buitenhuis van de familie op Overa, aan de rand van het Mastbos, en hoe Dio Rovers, die de leiding had over de restauratie van de Grote Kerk, een portret van haar schilderde. Bozuwa-Wetselaar gaat bovendien onbeschroomd in op het feit dat haar grootouders van vaderszijde, die toen in de buurt van Haarlem woonden, lid waren van de NSB. Opa Wetselaar was er voor de oorlog reeds van overtuigd dat het nationaal-socialisme bijvoorbeeld voor een betere gezondheidszorg zou zorgen. „Opa ontkende eenvoudig de feiten die mijn vader hem voorhield. Alles wat Duits was, was volgens hem geweldig en alles wat Engels was, was verfoeilijk. Hoe mijn vader en zijn broers het ook probeerden, ze konden hun vader niet van gedachten doen veranderen.“
‘In the shadow of the cathedral’, het Amerikaanse origineel, wordt in de Verenigde Staten in het onderwijs gebruikt. Geschiedenisles over de holocaust is daar in veel staten verplicht, waardoor de behoefte aan literatuur daarover groot is. Bozuwa-Wetselaars roman is beslist geen kinderboek, maar kan dankzij de heldere schrijfstijl goed door de jeugd worden gelezen. Twee dagen voor de bevrijding van Breda, 29 oktober 1944, kijkt Titia Wetselaar vanuit het raam op haar kamer naar de Grote Kerk: „Die was ooit gebouwd door duizenden godvrezende handen. Had de innerlijke rust ervoor gezorgd dat het gebouw overeind bleef? In 1566 hadden burgers hem bestormd en de beelden binnen vernield. Dat had de kerk ontsierd, maar niet klein gekregen. Lang en slank stond de toren daar als een symbool van overleving, hoog boven de menselijke strevingen. Mijn gevoel van eerbied was gevormd door op te groeien in de schaduw van die kerk.“
Pleuni Depmann heeft het boek in het Nederlands vertaald. Dat heeft voor die vertaling, met toestemming van de schrijfster, een bewerking ondergaan. ‘In de schaduw van de Grote Kerk’ bevat ook zestien fotopagina’s, waarop onder meer een aantal niet eerder gepubliceerde foto’s van oorlog en bezetting in Breda uit de collectie van de familie Wetselaar.
Het boek ligt halverwege volgende week voor 13,50 euro in de handel.
Peter de Leeuw BNDestem