Pagina 1 van 1

‘Mijn aap verdient een medaille’

Geplaatst: 17 aug 2005, 22:32
door Roel R.
Gepubliceerd op: 15 augustus 2005

Door Frank Lambregts

Zestig jaar geleden eindigde de Tweede Wereldoorlog met de capitulatie van Japan. De terugtrekking van Japan uit Nederlands-Indië wordt vandaag herdacht. De koningin legt een krans bij het Indisch Monument. Voor veel Indische Nederlanders was de Japanse bezetting een ellendige tijd, die werd gevolgd door de gruwelen van de onafhankelijkheidsstrijd. En uiteindelijk door hun vertrek uit Indië.

(Ingrid Bertens)

Spekkoek bij de Douwe Egberts-koffie. Uitstekend verzorgd Nederlands taalgebruik met Indische tongval. Aziatische gelaatstrekken met een Hollandse achternaam.

De Indische Nederlanders die in de jaren vijftig naar Nederland zijn geëmigreerd vertellen aan de ene kant het succesverhaal van het Hollandse kolonialisme. Daar tegenover staan hun gruwelijke verhalen van de Japanse bezetting en van de Bersiaptijd.

Zo heeft Ron Holman uit Oosterhout zijn oude Japanse persoonsbewijs uit 1942 goed bewaard. Op de voorkant staat dat hij een romuscha is; een dwangarbeider. Binnenin wordt hij omschreven als een indo blanda; een Indische Nederlander. Een nakomeling van Nederlandse kolonisten, die vanaf de zeventiende eeuw naar Indië reisden en veelal trouwden met de Indische meisjes.

Ron Holman kreeg in 1942 te maken met de Japanse overheersing. Hij woonde in die tijd in Zuid-Malang op Oost-Java. En de vrouw met wie hij later zou trouwen, Sonja, in Padang op Sumatra.

„Ik heb geluk gehad“, benadrukt Ron Holman (76). „Ik was 13 jaar toen de Jappen kwamen. Ik werkte in de werkplaats van de rubberplantage Limburg als smid en bankwerker en kon daar blijven. Ik werd voorlopig niet naar een kamp gestuurd.“

Maar dat neemt niet weg dat ze te maken kregen met de pijnlijke onderdrukking door de Jappen. Net als veel Indische Nederlanders wil Ron niet te veel praten over de gruwelijke details. „Wat heb je eraan? Het is voorbij. Ik ga niet zielig doen.“

Toch geeft hij graag een beeld van zijn leven in die tijd. Ron: „Ik herinner me nog dat kort na de bezetting al onze spullen werden afgenomen. Mijn aap heeft nog zo’n hoge Japanse officier in z’n nek gebeten. Die verdient een medaille, die aap. Op een gegeven moment werden mijn vader en oom opgepakt, omdat ze zouden hebben geseind naar Amerikaanse vliegtuigen. In de gevangenis werden ze gemarteld. Mijn oom Piet heeft die martelingen niet overleefd.“

Volgens Holman waren het vooral de Koreanen die excelleerden in ruwe optredens. „Te pas en te onpas ramden ze erop los“, zegt hij.

De plantagegebouwen waarin de familie Holman woonde, werden ingenomen door de Japanse soldaten.

Ron Holman: „Dankzij de vindingrijkheid en het kunst- en vliegwerk van mijn moeder zijn we toen in leven gebleven. We aten uit het oerwoud. Ik at de pepers recht van de plant, verschrikkelijk heet was dat, maar er zaten wel veel vitaminen in.“

Tijdens de bezetting was het vooral zaak om de meisjes uit het zicht te houden van de Japanners, zodat ze niet werden meegenomen.

Verder hoor je Holman niet klagen over de Japanners die de fabriek van de Hollanders overnamen.

„Dat waren ook geen militairen, maar economen. Ik herinner me nog directeur Suzuki, op z’n motor. Een goede man. Hij huilde toen hij ons vertelde over de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki en dat het over was. Toen ik later in Japan werkte, heb ik nog geprobeerd hem te vinden. Maar dat is niet gelukt.“

Sonja Holman woonde als weeskind in het internaat van de nonnen in Padang op Sumatra. „Ik was pas acht jaar, maar herinner me dat we met alle meisjes en nonnen heel ver moesten lopen naar het station. Van daaruit zijn we met vrachtauto's naar een kamp gebracht, waar ik vier jaar gezeten heb. Ik weet nog wel dat er heel weinig te eten was, maar verder heb ik van ellende niet zo veel gemerkt. De Jappen wilden altijd de mooiste meisjes uit het kamp meenemen, maar de nonnen vochten voor ze. Ik was daar gelukkig nog te jong voor.“

De poging om alles wat in Indië Nederlands was om zeep te helpen werd meteen na de oorlog voortgezet door de Indonesische nationalisten. De Bersiaptijd brak aan.

Ron Holman: „In augustus 1945 was de oorlog afgelopen, maar al in september werden mijn vader en ik gevangen genomen en in een oude T-Ford naar het politiebureau gebracht door de rampokkers (rovers). Die auto had ik nota bene de dag ervoor zelf nog gerepareerd.

Met in totaal vijftig man werden we op een gegeven moment in vrachtwagens de bergen in gereden, waar we zouden worden vermoord. We werden gered door een Indische jongen, die ons naar elders stuurde. Uiteindelijk kwamen we in de gevangenis van Malang terecht, een kamp waar we jarenlang honger leden en ons bezig hielden met luizen vangen.“

In april 1947 kwam Ron Holman na een lange treinreis in Batavia aan, dat nog in handen was van Nederland.

Holman: „Bij onze aankomst in Bekasi hoorde ik het mooiste Wilhelmus dat ik van m'n leven gehoord heb.“

Ook Sonja kwam in Batavia terecht. In 1954 verloofden ze zich met elkaar en in 1955 trouwden ze. Sonja vertrok al in 1956 naar Nederland. In 1958 werd de rest van de Nederlanders het land uitgegooid, waaronder Ron Holman.

Hij bleef echter tot z’n pensioen de wereld rondvaren voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij.

Bron: BN/DeStem

Geplaatst: 18 aug 2005, 15:29
door koen
wou die mensen hebben veel meegemaakt, ken z'n soort verhaal een beetje.