Hier nog twee onderzoeksresultaten:
Orde van Roem 3e Klasse nr. 530768 werd op 14 juli 1944 verleend aan de 35- of 36-jarige reserve-soldaat Pjotr Michailovitsj Jemeljanov, een mitrailleurschutter in een jagercompagnie van het 1348e Jagerregiment, 399e Jagerdivisie, 42e Jagerkorps, 48e Leger, 1e Wit-Russische Front.
Jemeljanov werd in 1908 geboren in een dorpje in de rayon (gemeente) Borisoglebsk van de oblast (provincie) Jaroslavl. Hij rondde de basisschool af en werd al in juni 1941 opgeroepen voor militaire dienst. Jemeljanov kreeg vervolgens waarschijnlijk zijn opleiding en werd hierna ingedeeld bij het Westelijke Front. Hij maakte de hele oorlog mee en maakte na het Westelijke Front deel uit van het Centrale Front en later het 1e Wit-Russische Front. Hier werd hij voorgedragen voor een dapperheidsonderscheiding. De aanbeveling voor deze eerste en tevens laatste dapperheidsonderscheiding, de Orde van de Rode Ster, is kort maar krachtig:
Tijdens de gevechten op 28 juni 1944 om de stad Bobroeisk, oblast Mogilev, ?? was hij de eerste die de vijandelijke loopgraven bestormde en in man-tegen-man-gevechten 24 fascistische soldaten en officeren doodde, en verder samen met drie andere soldaten nog 15 fascisten krijgsgevangen maakte.
Hij verdient het voorgedragen te worden voor de Orde van de Rode Ster.
De aanbeveling werd op 8 juli 1944 opgesteld en belandde twee dagen later op het bureau van de divisiecommandant, die de onderscheiding verlaagde naar een de Orde van Roem 3e Klasse, wat wel een prestigieuzere orde is, waarna de onderscheiding op de 14e officieel werd verleend.
Later in de oorlog werd Jemeljanov overgeplaatst naar het 3e Jagerregiment van de divisie. Hij overleefde de oorlog zonder kleerscheuren en verliet in november 1945 het Rode Leger. Als in maart 1947 Jemeljanovs registratiekaart voor de archieven wordt ingevuld is hij werkzaam als stoker in zijn woonplaats Leningrad.
Medaille voor Moed nr. 2987056 werd op 6 november 1947 verleend aan de 32- of 33-jarige Georgische
plaatsvervangend politroek Amonty Iljitsj Soeladze, de plaatsvervangend politroek van een compagnie van het 143e Jagerregiment, 224e Jagerdivisie, 51e Leger, Kaukasus Front. Op 6 november 1947 werden tienduizenden ordes en medailles verleend voor verwondingen, opgelopen in de oorlog, waaronder ook de Medaille voor Moed van junior sergeant Kaimoerat Kadyrov
twee pagina's hiervoor.
Plaatsvervangend politroek is trouwens een rang van de politieke officieren die equivalent is aan de rang junior luitenant.
Soeladze werd in 1914 geboren in een dorpje op het platteland van de Sovjetrepubliek Georgië. Hij rondde de middelbare school af en werd in 1939 lid van de Communistische Partij. Hij werd in de Georgische hoofdstad Tbilisi opgeroepen voor militaire dienst en ging in augustus 1941 in dienst bij het Rode Leger. Vanaf december 1941 bevond hij zich aan het front bij Kertsj op de Krim. Hij was hier nog maar kort toen hij op 15 januari 1942 zwaar gewond raakte aan zijn linkerknie, veroorzaakt door een mijnscherf. Als een gevolg van deze verwonding werd hij in mei 1942 uit het leger ontslagen. Na de oorlog werd Soeladze vanwege zijn verwonding en verdienstelijkheid in de korte periode dat hij aan het front was voorgedragen voor een Medaille voor Moed:
Kameraad A.I. Soeladze participeerde actief in de Vaderlandse Oorlog in het 143e Jagerregiment in de hoedanigheid van plaatsvervangend politiek officier van een verbindingscompagnie die deelnam aan de maritieme landing op het schiereiland Kertsj. Tijdens de ontscheping maakte hij de soldaten geestdriftig om militaire wapenfeiten te boeken. De compagnie van kameraad Soeladze was één van de eersten die landden op het schiereiland Kertsj en het behielden. Tijdens de verovering van het dorp Akmanai raakte hij zwaar gewond aan zijn linkerbeen.
Het bovenstaande komt uit zijn ziektegetuigschrift nr. 29 van Evacuatiehospitaal nr. 2146.
Hij verdient het voorgedragen te worden voor de regeringsonderscheiding Medaille voor Moed.
De aanbeveling werd op 28 mei 1946 geschreven door de regionale militaire commissaris, majoor Katsjeisjvili, en op 14 juni 1946 door de militaire commissaris van Georgië. Deze stuurde de aanbeveling door naar het commando van het Transkaukasische Militaire District, die het op 5 juli 1946 goedkeurde. Uiteindelijk werd de medaille daadwerkelijk verleend bij order van het Presidium van de Opperste Sovjet van de USSR van 7 november 1947.
Tenslotte werd de medaille op 25 februari 1948 daadwerkelijk uitgereikt, ruim zes jaar na dato, door dezelfde majoor Katsjeisjvili. Op dat moment was Soeladze woonachtig in Tbilisi en werkzaam als kaderinstructuur in Katsjeisjvili's militaire commissariaat.