BCCBB
Proos heeft met
BABAB twee antwoorden goed.
Willem ter Haar heeft met
BCCAA drie antwoorden goed.
_The_General_ heeft met
BBCCB ook drie antwoorden goed.
YPPY heeft met
BBAAB twee antwoorden goed.
Niemand heeft de vraag over Wim-Lex correct...
Het enthousiasme voor de wetenschapsvragen is lichtelijk afgenomen. Wellicht doordat er een interessanter onderwerp geopend is (
Raad je foto) of doordat de vragen dit keer minder interessant zijn.
Zijn jullie in voor nog een serietje vragen?
Dan nu al vast de antwoorden op de wetenschapsvragen deel 5:
1. Welk project werd mogelijk door het gebruik van de scanning tunneling techniek?
A. De aanleg van de kanaaltunnel.
B. Het zichtbaar maken van atomen.
C. Het aanbrengen van putjes in een cd.
Uitleg bij het antwoord:
B. Het zichtbaar maken van atomen.
De Scanning Tunneling Microscoop werd in het begin van de jaren tachtig uitgevonden door Gerd Binnig en Heinrich Rohrer. Techniek: een zeer scherpe naald wordt vlak boven (= 1nm) het te onderzoeken preparaat bewogen. Als er een elektrische spanning tussen de naald en het preparaat staat, kan er een stroom gaan lopen door het `tunnelen' van elektronen. Door deze tunnelstroom (en de spanning) constant te houden terwijl de naald over het preparaat beweegt, kan het profiel van het preparaat worden bepaald. Verschillende van dergelijke profielen samen vormen een drie-dimensionaal beeld van het oppervlak.
2. Je houdt een keukentrechter ondersteboven vast en drukt een tafeltennisballetje in de trechter tegen de opening aan.
Als je het balletje loslaat zal het vallen.
Wat gebeurt er als je het balletje loslaat terwijl je door de trechterbuis van bovenaf hard blaast?
A. Het balletje valt sneller.
B. Het balletje valt even snel.
C. Het balletje blijft in de trechter zweven.
Uitleg bij het antwoord:
C. Het balletje blijft in de trechter zweven.
Bernoulli ontdekte dat de druk in stromende lucht lager is dan in stilstaande lucht. De lucht die tussen het balletje en de trechterwand naar beneden stroomt, zal dus een lagere druk hebben dan de atmosferische druk van de stilstaande lucht onder het balletje. De stilstaande lucht drukt het balletje omhoog zolang de luchtstroom van boven aanhoudt.
3. Wat is de kleinste hoeveelheid moleculen waarbij water de eigenschappen van een vloeistof heeft.
A. 1 watermolecuul.
B. 2 watermoleculen.
C. 6 watermoleculen.
Uitleg bij het antwoord:
C. 6 watermoleculen.
Eén molecuul heeft geen kookpunt of vriespunt en kan niet nat zijn. Natheid, kookpunt of vriespunt zijn concepten die niet bestaan in de wereld van een enkel, los molecuul. Dat stelde ooit Nobelprijswinnaar (1987) voor de chemie Jean Marie Lehn. Hij is de bedenker van de term ‘moleculaire sociologie’. Individuele moleculen zijn weliswaar dragers van bepaalde eigenschappen, maar die eigenschappen komen pas tot expressie als er meer moleculen samen zijn.
Voor water zijn dat zes moleculen. Dat bleek dit jaar uit een onderzoek van Britse en Amerikaanse onderzoekers. Zij onderzochten zogeheten waterclusters en keken naar de eigenschappen van clusters van twee, drie, vier, vijf en zes watermoleculen. Het bleek dat vijf watermoleculen of minder een platte structuur aannemen en een soort moleculaire film vormen. Pas als zes moleculen samenkomen, ontstaat er een driedimensionale structuur met de eigenschappen van vloeibaar water.
4. Prins Willem-Alexander lijkt genetisch waarschijnlijk meer op zijn oma, Prinses Juliana, dan Juliana op haar opa van vaders kant, Friedrich Franz II, groothertog van Mecklenburg-Schwerin. Hoe komt dat?
A. Prinses Juliana heeft dominante genen.
B. Door extrachromosomale overerving.
C. Door maternale imprinting.
Uitleg bij het antwoord:
B. Door extrachromosomale overerving.
Mannen hebben een X- en een Y-chromosoom. Vrouwen hebben alleen X- chromosomen. Nu krijgen mannen hun Y-chromosoom altijd van hun vader en hun X-chromosoom altijd van hun moeder. X-chromosomen zijn iets groter dan Y-chromosomen, zodat mannen op die manier iets meer genetisch materiaal meekrijgen van hun moeder dan van hun vader. Maar er is meer, en daar gaat het juiste antwoord op de vraag over. Er is ook nog DNA buiten de chromosomen. Dat zit buiten de celkern in het celvocht, in de mitochondri‘n (mitochondriaal DNA - mtDNA). Mannen geven alleen hun Y-chromosoom door. Vrouwen hebben eicellen, en het DNA dat buiten het chromosoom zit, wordt altijd doorgegeven aan de nakomeling. Kinderen (zowel de dochters als de zonen) krijgen hun mitochondriaal DNA (16.000 baseparen groot) in multipele kopie‘n van hun moeder, die dat op haar beurt ook weer van haar moeder heeft gekregen. Willem-Alexander heeft dus het mitochondriaal DNA van Beatrix en zij heeft het mitochodriaal DNA van Juliana. Juliana heeft het mitochondriaal DNA van Wilhelmina. Zij heeft dus meer DNA van de vrouwelijke kant dan van de mannelijke kant. Prinses Juliana heeft daarmee dus minder genetisch materiaal van haar opa van vaders kant. Antwoord b, extrachromosomale overerving, is dus juist.
5. In de 18e eeuw bloeide de natuurfilosofie. Waarin leeft deze stroming nu nog voort?
A. In de evolutieleer.
B. In de natuurwetenschappen.
C. In de New-Agebeweging.
Uitleg bij het antwoord:
B. In de natuurwetenschappen.
Antwoord B is juist. Vóór de opkomst van de natuurwetenschappen vormde de filosofie, of met een mooi woord: de wijsbegeerte, één geheel met de wetenschap. Vanaf de oude Grieken was de natuurfilosofie het theoretische kader waarbinnen de natuurwetenschappelijke problemen werden behandeld. Het was de opkomst van de natuurwetenschappen die de natuurfilosofie onttroonde. Het wijsgerige deel van de natuurfilosofie werd overgenomen door de filosofie van de natuurwetenschappen in de vorm van de kennisleer. De natuurfilosofie als filosofie van de natuur steunt op de gedachte dat de natuurwetenschap de natuur slechts op een abstracte en eenzijdige wijze kan bestuderen. Dat denken de New-Agers zeker niet. En de evolutieleer mag misschien wel over de natuur gaan, maar heeft met de natuurfilosofie als zodanig niets van doen.